
Geen schriftelijk verzoek tot doorschuiven verkrijgingsprijs
Na het overlijden van zijn moeder in 2011 erft een man de helft van alle aandelen in een vennootschap. De overige 50% gaat naar zijn zus. Vanwege het overlijden van erflaatster is aangifte erfbelasting gedaan. In de aangifte is geen (fictief) vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang vermeld. Er is geen schriftelijk verzoek tot doorschuiven van de verkrijgingsprijs gedaan door de vertegenwoordiger van de erflaatster en de verkrijger(s). Het gestort en geplaatst aandelenkapitaal van de vennootschap bedroeg volgens de balans € 72.702,-.
Het liquidatiesaldo van de ontbonden vennootschap in 2020 bedraagt € 305.702,- waarbij de man € 152.821,- is toegewezen. De man doet aangifte IB/PVV over het jaar 2020 en geeft daarbij een vervreemding van het aanmerkelijk belang aan. De aangifte vermeldt een overdrachtsprijs van € 152.851,- en een verkrijgingsprijs van € 172.920,- wat de helft is van de waarde in het economisch verkeer op het moment van overlijden van erflaatster. Per saldo blijft er een vervreemdingsvoordeel over van negatief € 20.069,-.
Verkrijgingsprijs erflaatster is doorgeschoven
In afwijking van de ingediende aangifte neemt de inspecteur een verkrijgingspijs van € 36.351,- in aanmerking , de helft van het geplaatst en gestort kapitaal. In het geschil voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur dat de verkrijgingsprijs van de verkregen aandelen € 36.351,- bedraagt omdat de verkrijgingsprijs van erflaatster is doorgeschoven naar de man.
In de aangifte IB/PVV van erflaatster over het jaar 2011 is geen vervreemdingsvoordeel aangegeven, zodat de man impliciet heeft verzocht om de verkrijgingsprijs door te schuiven. De aanslag IB/PVV over het jaar 2011 is overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd, zodat de verkrijgingsprijs ook feitelijk is doorgeschoven, aldus de inspecteur.
De man betwist dat de verkrijgingsprijs is doorgeschoven. Er is niet aan de voorwaarden voldaan om de verkrijgingsprijs door te schuiven, omdat niet schriftelijk door alle belanghebbenden om doorschuiven is verzocht. Volgens de man kon niet om doorschuiven worden verzocht, omdat de vennootschap geen materiële onderneming dreef. De verkrijgingsprijs van de aandelen bedraagt € 172.920,- wat de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verkrijging door de man is.
De rechtbank overweegt dat onder verkrijgingsprijs wordt verstaan de tegenprestatie bij de verkrijging vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten. Als bij een verkrijging een tegenprestatie ontbreekt, wordt als tegenprestatie aangemerkt de waarde die ten tijde van de verkrijging in het economische verkeer aan de aandelen kan worden toegekend. Als sprake is van een overgang krachtens erfrecht en artikel 4.17a van de Wet IB 2001 bij de erflater is toegepast, geldt bij de erfgenamen als verkrijgingsprijs de verkrijgingsprijs die gold voor de erflater.
Vennootschap moet onderneming drijven
Genoemd artikel vindt toepassing op verzoek van de belanghebbenden, in dit geval de rechtsgeldige vertegenwoordiger(s) van erflater en de verkrijger(s). Als voorwaarde voor deze toepassing is onder meer vereist dat de vennootschap waarop de aandelen betrekking hebben, een onderneming drijft als bedoeld in artikel 3.2. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van de man de verkrijgingsprijs van erflaatster doorgeschoven, omdat door de man, zowel namens de erflaatster als namens zichzelf, is verzocht om doorschuiven van de verkrijgingsprijs.
De rechtbank merkt de ingediende aangifte IB/PVV van erflaatster over het jaar 2011 aan als een impliciet verzoek om doorschuiven van de verkrijgingsprijs omdat in die aangifte geen (fictieve) vervreemding van het aanmerkelijk belang van erflaatster is aangegeven. Een verzoek om doorschuiven van de verkrijgingsprijs kan ook impliciet worden gedaan. Aangezien de man de aangifte IB/PVV 2011 van de erflaatster heeft ondertekend en in die aangifte impliciet is verzocht om doorschuiven van de verkrijgingsprijs, heeft hij daar feitelijk zowel namens de erflaatster als namens zichzelf om verzocht.
Iedere verkrijger kan om doorschuiven van aandelen verzoeken
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van de man dat hij en zijn zus gezamenlijk om doorschuiven van de verkrijgingsprijs hadden moeten verzoeken. Artikel 4.17a Wet IB 2001 biedt voor iedere verkrijger afzonderlijk de mogelijkheid om te verzoeken om doorschuiven van de verkrijgingsprijs voor de door hem verkregen aandelen. Voor het doorschuiven van de verkrijgingsprijs naar de man is daarom, naar het oordeel van de rechtbank, niet van belang welke keuze de zus heeft gemaakt.
Ook de stelling van de man dat de vennootschap mogelijk geen materiële onderneming zou hebben gedreven is niet van belang, oordeelt de rechtbank. De inspecteur heeft het verzoek tot doorschuiven toegewezen wat blijkt uit de aan erflaatster over het jaar 2011 opgelegde aanslag IB/PVV. Dat het verzoek, zoals de man stelt, ten onrechte zou zijn toegewezen maakt niet dat de verkrijgingsprijs niet is doorgeschoven.
Het slotoordeel van de rechtbank luidt dat de inspecteur terecht rekening heeft gehouden met een verkrijgingsprijs van de aandelen van € 36.351,-. Het beroep is daarom ongegrond.
Geef een reactie