
Kamerlid Westerveld (GroenLinks-PvdA) vroeg tijdens de wetsbehandeling van de verplichtstelling van een Verklaring Omtrent Gedrag in het aanvullend onderwijs of het mogelijk was om omzetbelasting te heffen op commerciële bijlesbureaus en die middelen vervolgens terug laten vloeien naar het publiek
bekostigde onderwijs.
Onderscheid was er al eerder
Een half jaar later informeren staatssecretarissen Paul (OCW) en Oostenbruggen (Fiscaliteit) de Kamer over de verkenning naar zo’n heffing. Sinds 1993 geldt voor alle aanbieders die zich bezig houden met het geven van regulier onderwijs in beginsel een btw-vrijstelling. Voordien was de toepassing van de btw-vrijstelling voorbehouden aan niet-winstbeogende ondernemers. “Dit leidde destijds in de praktijk tot een ongewenste concurrentieverstoring: de dienstverlening is, ongeacht of de aanbieder winst beoogt, immers hetzelfde maar destijds met verschillende btw-gevolgen. Om die reden werd deze voorwaarde geschrapt.”
Verstoring niet gewenst, specifieke bestemming niet mogelijk
De concurrentieverstoring zou weer optreden als er weer een onderscheid gemaakt zou worden tussen ondernemers, aldus beide bewindslieden. “Daarbij laten de begrotingsregels het door de scheiding van inkomsten en uitgaven niet toe om een specifieke bestemming te geven aan de inkomsten die voortvloeien uit een eventuele heffing op commerciële bijlesbureaus. Middelen die volgen uit een dergelijke maatregel kunnen daardoor niet terugvloeien naar het publiek bekostigde onderwijs.”
Geef een reactie