
De man en vrouw stelden begin 2021 een overeenkomst op, waar ze ‘Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ boven zetten. De overeenkomst betrof een arbeidsduur van 37 uur per week en de functie van verkoopmedewerkster. Als brutoloon spraken ze € 1.739,26 af.
Verzoeken aan de rechter
De man klopte aan bij de rechter met het verzoek om voor recht te verklaren dat de overeenkomst tussen hem dan wel zijn bedrijf enerzijds en de vrouw anderzijds geen arbeidsovereenkomst is (geweest). En mocht de rechter wel een arbeidsovereenkomst zien, dat die dan zou worden ontbonden – en wel per de datum waarop hij en de vrouw uit elkaar gingen of anders de eerst mogelijke datum daarna. De man vroeg de rechter bovendien om te bepalen dat hij aan haar geen transitievergoeding verschuldigd zou zijn. De vrouw verzocht de rechter op haar beurt om de man niet-ontvankelijk te verklaren en anders de arbeidsovereenkomst te ontbinden met toekenning van transitievergoeding en een billijke vergoeding. De rechter moest zich dus buigen over de vraag of er tussen de onderneming van de man en de vrouw met wie hij lange tijd samenwoonde, een arbeidsovereenkomst bestond.
Overeenkomst om fiscale redenen
De rechter zag dat er een document was opgesteld en ondertekend. Dat deed volgens de rechter het vermoeden ontstaan dat er in 2020 een arbeidsovereenkomst is begonnen tussen beide partijen.
Daarvan zei de man dat er alleen een document met daarboven ’arbeidsovereenkomst’ was opgesteld om fiscale redenen, maar dat de vrouw nooit heeft gewerkt. Dat de vrouw ooit daadwerkelijk arbeid zou verrichten voor de man, was volgens de man ook nooit de bedoeling geweest. Hij typeerde het document als een fiscale verantwoording voor een maandelijks leefgeld aan de vrouw.
Beoordelingskader
De rechter vond allereerst dat het feit dat er een overeenkomst is gesloten met de tekst ‘arbeidsovereenkomst’ op zichzelf niet zonder meer voldoende is om aan te nemen dat er dan ook zo’n overeenkomst heeft bestaan. Om toch een arbeidsovereenkomst te kunnen aannemen, zijn bovendien – zoals rechters vaker hebben geoordeeld – de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen van belang. Net als de manier waarop partijen uitvoering geven aan hun overeenkomst. De rechter zag dat de man en de vrouw in dit geval niet hun stellingen kunnen onderbouwen, te weten: dat zij niet respectievelijk wel de bedoeling hadden om een ‘echte’ arbeidsovereenkomst aan te gaan.
Uitvoering overeenkomst
Ook over de uitvoering van de overeenkomst zijn de voormalig samenwonenden het niet eens. Volgens de man is de vrouw weleens met de man mee geweest naar een beurs, maar dat was volgens hem in privé en niet voor werk. De man liet de rechter ook twee verklaringen zien van 2 werknemers en collega’s van de vrouw, die daarin schrijven dat zij de vrouw nooit in het bedrijf aan het werk hebben gezien of een concreet bewijs of resultaat van haar werkzaamheden. Een van hen heeft ook nooit een aantoonbare bijdrage van de vrouw aan de bedrijfsvoering bemerkt. De vrouw slaagt zo niet in haar poging om aan te tonen dat zij wel degelijk werkzaamheden verrichtte. Volgens de rechter draagt zij nauwelijks concrete voorbeelden aan van werkzaamheden in opdracht van de man. Het slechts in algemene zin ‘doen van verkoop en styling’ is daartoe volgens de rechter niet toereikend. Net als slecht af en toe schoonmaakwerk doen en kijken op websites naar acties van andere ondernemingen.
Verklaring voor recht
De rechter verklaarde voor recht dat er geen arbeidsovereenkomst bestond tussen de man en de vrouw en wijst haar daarop gebaseerde verzoeken dus af. Net als logischerwijs zijn verzoek tot ontbinding. Tot slot ging de rechter niet in op het verzoek van de man (of de vrouw, dat blijkt niet expliciet uit de uitspraak) omtrent een afspraak tussen hen over een maandelijkse betaling in het kader van hun destijds bestaande relatie. Want de ‘overeenkomst’ heeft daarop geen betrekking en ontbinding daarvan heeft dan ook geen invloed op die afspraak.
De vrouw verzette zich er bij de rechter niet tegen dat de ‘overeenkomst’ eventueel zou worden beëindigd en daarmee ook haar recht op ‘loonbetaling’. Daaruit leidde de rechter af dat de man en de vrouw het kennelijk eerder al eens waren over het stoppen van de betalingen.
Frank Troost is als adviseur en trainer arbeidsrecht en AVG werkzaam voor (onder meer) Fiscount. Hij adviseert en begeleidt zowel werkgevers als werknemers regelmatig bij kwesties omtrent onder meer ontslag.
Geef een reactie