In de inkomstenbelasting kent men het boxenstelsel. Er zijn drie verschillende boxen, in iedere Box wordt het vermogen op een andere wijze belast. Hoe men zijn of haar vermogen zal beleggen, is dan ook afhankelijk van de tarieven, de aftrekposten, de vrijstellingen en de mogelijkheden om de belastingdruk op het rendement te kunnen verlagen.
In Box 1 worden inkomsten uit woning en werk verantwoord, in Box 2 zijn inkomsten uit aanmerkelijkbelangaandelen belast en in Box 3 de overige vermogensbestanddelen. De tarieven variëren en kunnen als volgt worden samengevat (alle genoemde tarieven, grens- en/of drempelbedragen zijn uit 2014):
- Box 1: progressief tarief, van 36,25% tot 52%.
- Box 2: 25% (maar eerst belast in de B.V. tegen 20‑25%, dus effectief 40‑44%).
- Box 3: 30% over een fictief rendement van 4% = 1,2% over de waarde van de vermogensbestanddelen.
In dit artikel zal iedere Box de revue passeren met een voorbeeld:
Men heeft naast loon en eigenwoningaftrek, per saldo € 60.000, nog een bedrag van € 100.000 over, deze wil men beleggen in privé, tegen een rendement van 5%. Wat zijn de mogelijkheden?
1.1 Inleiding
In de inkomstenbelasting kent men het boxenstelsel. Er zijn drie verschillende boxen, in iedere Box wordt het vermogen op een andere wijze belast. Hoe men zijn of haar vermogen zal beleggen, is dan ook afhankelijk van de tarieven, de aftrekposten, de vrijstellingen en de mogelijkheden om de belastingdruk op het rendement te kunnen verlagen.
In Box 1 worden inkomsten uit woning en werk verantwoord, in Box 2 zijn inkomsten uit aanmerkelijkbelangaandelen belast en in Box 3 de overige vermogensbestanddelen. De tarieven variëren en kunnen als volgt worden samengevat (alle genoemde tarieven, grens- en/of drempelbedragen zijn uit 2014):
- Box 1: progressief tarief, van 36,25% tot 52%.
- Box 2: 25% (maar eerst belast in de B.V. tegen 20‑25%, dus effectief 40‑44%).
- Box 3: 30% over een fictief rendement van 4% = 1,2% over de waarde van de vermogensbestanddelen.
In dit hoofdstuk zal iedere Box de revue passeren met een voorbeeld:
Men heeft naast loon en eigenwoningaftrek, per saldo € 60.000, nog een bedrag van € 100.000 over, deze wil men beleggen in privé, tegen een rendement van 5%. Wat zijn de mogelijkheden?
1.2 Beleggen in Box 1
De inkomsten uit woning en werk worden in Box 1 belast tegen het progressief tarief, verdeeld in vier schijven, hoe hoger de inkomsten hoe hoger het tarief. Er wordt nog onderscheid gemaakt in of men wel of niet de AOW‑leeftijd heeft bereikt. Bij het bereiken van de AOW‑leeftijd hoeft men geen AOW‑premie meer te betalen en zijn de tarieven in de onderste schijven lager.
Inkomsten in Box 1 – tot AOW-leeftijd (2014) |
|
– IB-schijf 1: t/m € 19.645 |
36,25% |
– IB-schijf 2: € 19.646 t/m € 33.363 |
42,00% |
– IB-schijf 3: € 33.364 t/m € 56.531 |
42,00% |
– IB-schijf 4: vanaf € 56.532 |
52,00% |
Voorbeeld beleggen in Box 1:
Men heeft € 100.000 over en leent deze uit aan de B.V., waarin men een aanmerkelijk belang heeft, de inkomsten hieruit zijn belast in Box 1, dit heet ter beschikking stellen van vermogen. Het rendement over dit vermogen, de rente op de lening is jaarlijks € 5.000. Deze wordt aangegeven als inkomsten uit ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen en is belast tegen het progressief tarief. Bij een totaal belastbaar inkomen van € 56.532 of meer bedraagt de belasting € 2.600.
Wanneer is beleggen in Box 1 interessant?
Als er sprake is van een laag belastbaar inkomen Box 1 is beleggen in Box 1 interessant, want zoals gezegd: hoe lager het inkomen, hoe lager het tarief. Bij bijvoorbeeld een hoge aftrek aan hypotheekrente kan het zijn dat bij beleggen in Box 1 het rendement in de lagere schijven valt (in de eerste schijf betaalt men voor het rendement van € 5.000 een bedrag van € 1.813).
Ook bij nog verrekenbare verliezen kan de belasting over het rendement bij beleggen in Box 1 laag uitvallen.
Verlagen van Box 1-inkomen?
Box 1‑inkomen verlagen is niet zo gemakkelijk, gezien het feit dat dit bestaat uit inkomsten uit woning en arbeid, waaronder ook het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen hoort. Bij verhuur van onroerend goed in privé aan de eigen vennootschap vallen de huurinkomsten in Box 1, maar ook de kosten met betrekking tot deze huurinkomsten kunnen aftrekbaar zijn. Te denken valt aan opstalverzekering, onroerendezaakbelasting en groot onderhoud.
Het verlagen van Box 1‑inkomen kan bijvoorbeeld door een hoge rente te betalen op een hypothecaire lening, verstrekt door de B.V. Ook is het mogelijk de lening (deels) af te lossen, waarvoor een boeterente betaald moet worden, die aftrekbaar is in Box 1.
1.3 Beleggen vanuit privé in Box 2
De inkomsten uit aanmerkelijk belang worden belast in Box 2. Er is sprake van een aanmerkelijk belang als men (al dan niet samen met de partner) direct of indirect tenminste 5% van de aandelen, opties of winstbewijzen houdt in een vennootschap.
Als belaste voordelen uit aanmerkelijk belang kunnen worden genoemd: dividend of het voordeel uit de verkoop van deze aandelen.
Voorbeeld beleggen in Box 2:
Men heeft € 100.000 over en deze stort men als agio in de B.V., waarin men een aanmerkelijk belang heeft. Het rendement over het gestorte geld zal eerst tegen het vennootschapsbelastingtarief worden belast en daarna tegen het tarief van Box 2. Bij een rendement van 5% (€ 5.000) is dan 20% (bij een winst minder dan € 200.000) verschuldigd. Als men daarna het geld uit de vennootschap wil halen (dividenduitkering) is nog eens 25% belast in Box 2, totaal € 2.000.
Als er sprake is van een vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI), is alleen inkomstenbelasting verschuldigd (zie ook hoofdstuk VBI).
Wanneer is beleggen in Box 2 interessant?
De verliezen in Box 2, bijvoorbeeld door de rente op de financiering van aandelen, zijn in principe alleen verrekenbaar met de inkomsten in Box 2. Mochten er dus nog verliezen in Box 2 zijn, dan is beleggen in Box 2 zeker interessant, ook gezien het feit dat de verliezen slechts verrekenbaar zijn in de periode dat er een aanmerkelijk belang is. Het verlies van het boekjaar kan worden verrekend met de winst over het voorgaande jaar en de winsten over de komende negen jaar. Onder bepaalde voorwaarden kan nog ´verrekening´ van het verlies plaatsvinden, nadat er geen sprake meer is van een aanmerkelijk belang (verlies omzetten in een belastingkorting).
Voor 2014 is het tarief van Box 2 eenmalig verlaagd naar 22% tot een belastbaar inkomen van € 250.000 per persoon. Het verlaagde tarief geldt voor reguliere voordelen en vervreemdingsvoordelen, dus zowel voor dividend op aandelen als voor verkoop van aandelen, maar ook voor fictieve vervreemding (overlijden). Het inkomen uit aanmerkelijk belang kan over de partners verdeeld worden. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen het soort inkomen.
1.4 Beleggen vanuit privé in Box 3
De overige inkomsten zijn belast in Box 3, ook wel genoemd de inkomsten uit sparen en beleggen. Het vermogen, dat belast wordt in Box 3, is het verschil tussen de waarde van de bezittingen en de waarde van de schulden per 1 januari van het jaar waarover aangifte wordt gedaan. Voor het belasten van het vermogen wordt ervan uitgegaan dat het rendement op dit vermogen 4% bedraagt (forfaitair rendement). Over dit rendement is dan 30% aan belasting verschuldigd. Per saldo betaalt men dan 1,2% over de grondslag sparen en beleggen.
Voorbeeld beleggen in Box 3:
Men heeft € 100.000 over en belegt dit in aandelen. Het rendement wat hierop wordt behaald, is niet van belang voor de belasting over dit vermogen, belast is het forfaitaire rendement van 4% (€ 4.000) tegen 30%, totaal € 1.200.
Wanneer is beleggen in Box 3 interessant?
Het meest voor de hand liggende antwoord is: Bij weinig vermogen. Er geldt namelijk nog een vrijstelling voor de eerste € 21.139 aan vermogen per persoon, bij fiscale partners € 42.278.
Als het vermogen boven deze vrijstelling uitkomt, dan kan worden gedacht aan het afbetalen van kleine schulden, schenkingen of het beleggen in maatschappelijke beleggingen.
Ook kan worden gedacht aan het beleggen in panden in het buitenland of beleggen in vrijgestelde vermogensbestanddelen, zoals kunst of klassieke auto’s.
De waarde van de panden in het buitenland zijn vrijgesteld in Box 3 (voorkomen van dubbele heffing).
Verlagen van Box 3-inkomen?
Het Box 3-inkomen kan op verschillende manieren verlaagd worden. We noemen als voorbeelden:
- Afbetalen van kleine schulden: Een schuld minder dan € 2.900 verlaagt niet de grondslag voor sparen en beleggen (deze drempel van schulden wordt in eerste instantie van het totaal aan schulden afgetrokken).
- Het doen van schenkingen: Niet alle schenkingen zijn belast, bijvoorbeeld aan kinderen de eerste € 5.229 per jaar. Er kan een eenmalige onbelaste schenking worden gedaan aan een kind van 18 tot en met 39 jaar van € 25.096. Deze regeling geldt ook voor kinderen ouder dan 39 jaar, maar met een fiscale partner jonger dan 40 jaar. De genoemde eenmalige schenking kan worden verhoogd tot € 52.281 in 2014, als het kind het geld gaat gebruiken voor de financiering van een studie of voor de aankoop van een eigen woning of een verbouwing daarvan. Daarnaast is er nog de mogelijkheid om de onbelaste schenking uit te breiden naar maximaal € 100.000 voor een eigen woning, dit betreft een tijdelijke verruiming en geldt tot 31 december 2014. Een voorwaarde is dan dat deze schenking gedaan wordt voor de eigen woning, namelijk voor aankoop van, voor verbetering of onderhoud van of ter aflossing van een hypotheekschuld van de eigen woning. Deze schenking kan ook naar anderen dan kinderen gedaan worden. Wordt een schenking gedaan binnen 180 dagen vóór het overlijden van de schenker, dan wordt die schenking bij de erfenis van de ontvanger opgeteld. Erfbelasting wordt dan betaald over het totale bedrag van de erfenis en de schenking, maar als er bij de schenking een beroep is gedaan op de eenmalige verhoogde vrijstelling, dan is de 180‑dagenregeling niet van toepassing. Deze regeling is ook niet van toepassing:
- als de verkrijger inkomstenbelasting over de schenking betaalt
- als de schenking is gedaan vanwege een morele verplichting
- als de schenkbelasting in verband met een beroep op de hardheidsclausule is kwijtgescholden.
- Voor het beleggen in maatschappelijke beleggingen geldt een extra vrijstelling van de vermogensrendementsheffing van € 56.420.
- Het doen van een gift kan fiscaal aftrekbaar zijn (in Box 1), deze moet wél aan bepaalde voorwaarden voldoen en deze verlaagt het Box 3‑inkomen.
1.5 Groen beleggen
1.5.1 Inleiding
Een mogelijkheid om de Box 3‑heffing te verlagen, is gelden te beleggen in groenfondsen. Immers van de vermogensrendementsheffing, oftewel de Box 3‑heffing, zijn vrijgesteld groene beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 56.420 (2014). Als de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft, geldt een gezamenlijke vrijstelling voor groene beleggingen van € 112.840 (2014).
Merk op dat de naam weliswaar ´groen beleggen´ is, maar dat beleggen in deze breed wordt opgevat in die zin, dat spaarrekeningen en spaardeposito’s ook kunnen kwalificeren.
1.5.2 Groene beleggingen
Groene beleggingen zijn beleggingen in fiscaal erkende groene fondsen. De Belastingdienst publiceert de erkende groenfondsen op haar website. Erkende groenfondsen zijn nu (2014): ABN‑AMRO Groenbank B.V., ASN Groenprojectenfonds, ING Groenbank N.V., Rabo Groen Bank B.V., Stichting Groenfonds, Triodos Groenfonds N.V.
Deze lijst wordt gepubliceerd met het oog op de uitvoerbaarheid en de controleerbaarheid. Het doel en de feitelijke werkzaamheden van deze groenfondsen moeten hoofdzakelijk (fiscale terminologie voor tenminste 70%) bestaan uit het direct of indirect beleggen van vermogen in projecten of categorieën projecten, die in het belang zijn van het milieu, waaronder ook natuur en bos worden begrepen. Dit kunnen zowel in Nederland en op Curaçao, Sint‑Maarten, Bonaire, Sint‑Eustatius, Saba of Aruba gelegen projecten zijn, zowel als in ontwikkelingslanden gelegen projecten.
1.5.3 Fiscale faciliteiten voor groen beleggen
Voor groene beleggingen bestaan anno 2014 twee fiscale faciliteiten.
Ten eerste is er een extra vermogensvrijstelling in Box 3. Deze vrijstelling bedraagt € 56.420 (of € 112.840 voor fiscale partners).
Ten tweede is er een extra heffingskorting ter grootte van 0,7% van de waarde van de groene beleggingen, die in Box 3 onder de vrijstelling vallen (2014).
De achtergrond voor deze faciliteiten was dat het rendement, dat op dit soort beleggingen behaald wordt, dikwijls lager is dan op een normale belegging. De twee fiscale faciliteiten beogen, naast de groene aspecten, een extra financiële stimulans te geven. De twee hierna komende voorbeelden laten zien dat groen beleggen, met deze twee faciliteiten, zeker aantrekkelijk kan zijn, ook gezien het lage rendement dat men heden ten dage op een gewone spaarrekening krijgt.
Als groene beleggingen gefinancierd worden met een geldlening, vormt deze geldlening een normale Box 3‑ schuld.
Zie voorbeeld 1a ter illustratie van het (mogelijke) voordeel van het beleggen in groenfondsen:
Stel de bekende heer X met zijn echtgenote Y hebben een gezamenlijk Box 3-vermogen van € 100.000. Als zij dit geld op gewone spaarrekeningen hebben staan, zouden zij een Box 3-heffing betalen van (€ 100.000 ‑/‑ vrijgesteld vermogen (2*€ 21.139) * 1,2% =) € 693.
Stel nu dat zij € 50.000 in een groenfonds hebben zitten. Hun vermogen blijft dan onveranderd € 100.000, maar op peildatum werkt de Box 3‑heffing nu als volgt.
Zoals we hiervoor gezien hebben, zijn groenbeleggingen voor Box 3 vrijgesteld tot een bedrag van € 56.420 (en voor fiscale partners tweemaal dit bedrag is € 112.840). Hun Box 3‑vermogen is nu € 100.000 minus groenbelegging à € 50.000 is € 50.000 minus heffingsvrij vermogen (2*€ 21.139) is € 7.722. De Box 3‑heffing komt dan op (1,2%*€ 7.722 is) € 93, maar zij krijgen ook nog een heffingskorting groenbelegging, voor 2014: 0,7% van € 50.000 is € 350. Een heffingskorting kan afgetrokken worden van de verschuldigde inkomstenbelasting.
Het belastingvoordeel met de groenbelegging laat zich berekenen op de € 693, die verschuldigd zou zijn zonder groenbelegging minus de € 93, die verschuldigd is met groenbelegging, maakt € 600 plus de extra heffingskorting voor de groenbelegging is € 350, maakt in totaal een belastingvoordeel van € 950.
1.5.4 Vermogenstoets in diverse regelingen
Tot slot nog een paar opmerkingen ter zake van groen beleggen.
De Box 3‑heffing betreft een peildatumheffing, namelijk het vermogen op 1 januari is de relevante factor. Als men nu vlak vóór het jaareinde gelden in groenfondsen stopt en die gelden er aan het begin van het jaar weer uithaalt, met als enig doel het behalen van fiscaal voordeel, namelijk dat men op peildatum (1 januari) gelden in groenfondsen heeft en dus van de betreffende faciliteiten kan genieten, kan de Belastingdienst voornoemde voordelen weigeren op basis van fraus legis.
Diverse regelgevingen en wetten kennen een zogenaamde vermogenstoets. Voor de in deze wetten en regelgevingen gedefinieerde vermogenstoets tellen de groenbeleggingen niet altijd mee. De Wet op de Rechtsbijstand definieert ´vermogen´ bijvoorbeeld als ´de rendementsgrondslag´, zoals gedefinieerd in Artikel 5.2 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 en daarbij is relevant dat artikel 5.13 van de Wet op de Inkomstenbelasting bepaalt dat tot de bezittingen van Box 3 niet behoren de groene beleggingen tot aan het aldaar genoemde maximum; met andere woorden: De Wet op de Rechtsbijstand conformeert zich aan het belastbare Box 3‑vermogen en daarbij tellen groene beleggingen tot aan de maximumvrijstelling niet mee. De Wet op de Zorgtoeslag en de Wet op het Kindgebonden Budget bevatten daarentegen tegenwoordig een bepaling, waardoor voor de vermogenstoets in deze wetten de groene beleggingen wél worden meegeteld.
1.5.5 Sociaal-ethische beleggingen
Tot en met 2012 gold er voor sociaal-ethische beleggingen gelijksoortige fiscale tegemoetkomingen, zoals voor de groene beleggingen, maar deze zijn met ingang van 2013 afgeschaft voor de sociaal-ethische beleggingen.
Geef een reactie