Een RA wordt gevraagd om als onafhankelijke adviseur op te treden in een zaak tussen een beroepsofficier en het ministerie van Defensie. Bij zijn handelen heeft hij niet de nodige zorgvuldigheid betracht. Dat levert hem een waarschuwing op van de Accountantskamer.
De feiten
Een (inmiddels uit het accountantsregister uitgeschreven) registeraccountant wordt gevraagd om als onafhankelijk deskundige op te treden in een zaak tussen een beroepsofficier en het ministerie van Defensie. De beroepsofficier is in november 1992 tijdelijk ontheven van zijn leidinggevende taak. Nadien is op verzoek van deze commandant door een daartoe samengesteld team (de commissie Monshouwer) een onderzoek ingesteld naar de wijze van leidinggeven van de officier. De conclusie van dit onderzoek luidde dat de wijze van leidinggeven inhoudelijk, zeker gelet op de doelgroep, een juiste is. En dat de gegeven leiding wel degelijk nog wordt geaccepteerd en er geen fundamenteel wantrouwen heerst. De officier is nadien weer belast met de leiding van de bewakingsgroep onder mededeling dat de aanbevelingen van het onderzoeksteam in acht moesten worden genomen. In december 1992 is de officier ziek gemeld. Een paar maanden later is hij weer inzetbaar geacht, maar niet weer aan het werk gegaan in afwachting van een reactie op de bezwaren die hij had geuit tegen de wijze waarop uitvoering werd gegeven aan de resultaten van onderzoek van de commissie Monshouwer. Het hoofd van de sectie Juridische aangelegenheden van de Landmacht heeft in 1995 de officier bericht dat hij in november 1992 niet in formele zin uit zijn functie was ontheven, doch “dat aan hem was opgedragen gedurende een bepaalde periode feitelijk geenwerkzaamheden te verrichten”, dat die opdracht onjuist is geweest, en dat er geen grond was hem in aanmerking te brengen voor vergoeding van door hem ondervonden schade. In juni 1996 heeft de beroepsofficier eervol ontslag verkregen. Zijn verzoek tot herintreden in een functie als beroepsofficier is afgewezen. Gesteld werd toen dat klager niet voldeed aan de vereisten, omdat hij geen officiersopleiding heeft gevolgd. Uit latere inzage in zijn personeelsdossier is echter gebleken dat hij was afgewezen omdat hij bekend stond als “probleemgeval”. De officier heeft de Staat aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van onrechtmatig handelen geleden schade. Die aansprakelijkheid is van de hand gewezen. Nadien is tussen advocaten van de officier en vertegenwoordigers van het ministerie van Defensie onderhandeld over een te betalen schadevergoeding. Van de kant van het ministerie is het standpunt ingenomen dat in juni 2007 overeenstemming was bereikt over (onder meer) een tegemoetkoming van € 75.000,00. De officier heeft daarna herhaaldelijk verzocht om verlenging van de termijn om op dit standpunt te reageren. Na een gesprek tussen de officier en de toenmalige minister van Defensie, en in aanwezigheid van de voorzitter van de Algemeen Christelijke Organisatie van Militairen (ACOM), is besloten tot benoeming van een onafhankelijke deskundige. De RA is vervolgens gevraagd een oordeel te vellen over het dossier van de beroepsofficier.
De klacht
Voor de bepaling van zijn advies roept de RA de hulp in van een aantal informanten/deskundigen. De beroepsofficier verwijt de RA onder andere dat hij niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht bij zijn handelen, doordat hij eerst heeft aangegeven dat het essentieel was voor zijn beoordeling van de casus om een loopbaanbemiddelingsbureau in te schakelen, dit vervolgens niet meer heeft gedaan en in weerwil daarvan toch heeft geconcludeerd.
Gronden van de beslissing
De Accountantskamer stelt vast dat het Reglement dat de RA ter instemming aan de beroepsofficier en het ministerie heeft voorgelegd, een bepaling bevat die onder meer inhoudt dat de accountant eerst na instemming van beide partijen informanten en/of deskundigen mag raadplegen, hen in kennis zal stellen van hetgeen zij hem hebben meegedeeld en hen van alle schriftelijke stukken die hij van informanten of deskundigen ontvangt, een kopie zal sturen. Daarna kunnen partijen commentaar leveren op de mededelingen van de informanten/deskundigen en op de van informanten/deskundigen ontvangen stukken. De Accountantskamer stelt dat de RA door de beroepsofficier en het ministerie geheel onkundig te laten van het overleg en de uitkomsten met een deskundige over de beoordeling van de strekking en inhoud van de bestuursrechtelijke procedures, de accountant in strijd heeft gehandeld met deze bepaling van het Reglement. Dat geldt ook voor het overleg met een loopbaanadviseur. De RA heeft gesteld dat de officier en het ministerie met het inschakelen van de loopbaanadviseur hebben ingestemd, maar die stelling is niet onderbouwd. Ook het oordeel over de kans van slagen van een door klager aan te spannen civielrechtelijke procedure is kennelijk de vrucht van overleg met de bestuursrechtelijke deskundige. De Accountantskamer vindt dat ook dat oordeel op grond van het Reglement aan de beroepsofficier en het minsuterie gemeld had moeten worden. ‘Het niet naleven van het Reglement levert een schending op van de eisen voortvloeiend uit het fundamentele beginsel deskundigheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC en het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 2 onder d. van de VGBA.’
Maatregel
De Accountantskamer legt de RA de maatregel van waarschuwing op.
14/2794 Wtra AK van 28 augustus
Geef een reactie