Een registeraccountant meldt in de jaarrekening van een investeringsmaatschappij in onroerend goed niet dat de aandelen in de vennootschappen pas in de loop van het boekjaar zijn verkregen. Was dat wel vermeld, dan hadden de gebruikers van de jaarrekening beseft dat de in de jaarrekening verantwoorde huuropbrengsten niet op een heel jaar betrekking konden hebben.
Een aantal beleggers heeft via een investeringsmaatschappij geïnvesteerd in vastgoed in Duitsland. Om beleggers de mogelijkheid te bieden via de investeringsmaatschappij te investeren werd een emissieprospectus uitgebracht. Het door de investeringsmaatschappij aangekochte onroerend goed werd gehouden door een aantal vennootschappen. Ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed is de investeringsmaatschappij een hypothecaire geldlening aangegaan bij een bank. Het onroerend goed werd beheerd door een externe beheerder in Duitsland die verantwoordelijk was voor het werven van nieuwe huurders, het opstellen van de huurovereenkomsten, de facturatie, het debiteurenbeheer, het onderhoud en de leegstandscontrole. De RA werd verzocht om de jaarrekening 2008 te controleren. Hij heeft een goedkeurende accountantsverklaring bij de jaarrekening 2008 afgegeven.
Inzichtvereiste
De feitelijk ontvangen huuropbrengsten van het onroerend goed wijken significant af van de geprognosticeerde huuropbrengsten. De accountant wordt verweten dat hij had moeten onderkennen dat de feitelijk ontvangen huuropbrengsten veel lager waren dan de verantwoorde huuropbrengsten. Vervolgens had hij moeten onderzoeken hoe het uiteenlopen van de geprognosticeerde en de feitelijk ontvangen huuropbrengsten was te verklaren en had hij erop moeten toezien dat dit verschil in de jaarrekening werd verklaard. De accountant heeft erop gewezen dat de stelling over de lagere feitelijk ontvangen huuropbrengsten niet is onderbouwd. Het door de accountant gevoerde inhoudelijke verweer komt erop neer dat het verschil tussen de verantwoorde huuropbrengsten en de huuropbrengsten volgens het prospectus voldoende is verklaard en dat de post huuropbrengsten toereikend op juistheid en volledigheid is gecontroleerd.
De Accountantskamer stelt allereerst vast dat niet aannemelijk is gemaakt dat de ontvangen huuropbrengsten in werkelijkheid € 500.000 tot € 900.000 minder bedroegen dan verantwoord in de jaarrekening 2008, laat staan dat die lagere opbrengsten een gevolg waren van fraude. In zoverre is de klacht ongegrond. Op de zitting heeft de accountant in aansluiting op het onderdeel van die uiteenzetting dat betrekking heeft op het extrapoleren van de uit de huurovereenkomsten volgende huuropbrengsten naar het hele jaar, nog naar voren gebracht dat de verantwoorde huuropbrengsten de huuropbrengsten zijn vanaf het moment van verkrijging van de vennootschappen op 11 april 2008. De Accountantskamer merkt naar aanleiding hiervan op dat de wettelijke eis dat de jaarrekening van de investeringsmaatschappij over 2008 een zodanig inzicht geeft dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat over dat jaar, en de nadere invulling daarvan in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor kleine rechtspersonen, in dit geval meebrengt dat de accountant erop had toegezien dat in de jaarrekening 2008 expliciet was vermeld dat de aandelen in de vennootschappen pas in de loop van het boekjaar, te weten op 11 april 2008, zijn verkregen. Was dat wel vermeld, dan hadden de gebruikers van de jaarrekening beseft dat de in de jaarrekening verantwoorde huuropbrengsten niet op een heel jaar betrekking konden hebben. Door dit na te laten heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel “deskundigheid en zorgvuldigheid” als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC.
Onderhoudsverplichting
Ook ten grondslag aan de klacht is de hypothecaire leningsovereenkomst waarin tussen de investeringsmaatschappij en de bank een verplichting voor de maatschappij is opgenomen om jaarlijks circa € 600.000 aan onderhoud te besteden. Als de maatschappij dit niet doet, moet het niet geïnvesteerde bedrag op een geblokkeerde rekening bij de bank worden gestort. Deze verplichting is ten onrechte niet in de jaarrekening vermeld. De accountant zou de leningsvoorwaarden van de bank niet (goed) hebben geraadpleegd.
De accountant verweert zich door te zeggen dat, gelet op de toelichting van het bestuur en de opstelling van de bank in dezen, hij op goede gronden heeft geoordeeld dat de beslissing van het bestuur om de verplichting niet toe te lichten in de jaarrekening aanvaardbaar was te achten. De Accountantskamer is van oordeel dat het verweer van de accountant niet slaagt. Volgens de rechter is niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat de accountant nader onderzoek heeft gedaan naar de zekerheid inzake de toezegging van de bank om, zolang geen sprake was van grootschalig achterstallig onderhoud, geen gevolgen te zullen verbinden aan eventuele niet-naleving van de onderhavige verplichting. Daaruit volgt dat het oordeel van de accountant dat het aanvaardbaar was om het bestaan van de verplichting niet in de jaarrekening toe te lichten, ontoereikend is gemotiveerd. Met dit verzuim heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC.
Maatregel
De Accountantskamer acht oplegging van een waarschuwing passend en geboden.
Geef een reactie