De Hoge Raad beslist dat de per 27 juni 2000 doorgevoerde wijziging van de landbouwvrijstelling onmiddellijke werking heeft, zodat de in 2008 verantwoorde winst moet worden belast overeenkomstig de regels van het nieuwe regime.
Belanghebbende heeft een melkveehouderij. De melkveehouderij werd in de vorm van een maatschap gedreven, die belanghebbende met zijn moeder was aangegaan. Per 1 mei 2000 is de maatschap ontbonden. Daarna heeft belanghebbende de melkveehouderij in de vorm van een eenmanszaak gedreven. Tot het ondernemingsvermogen van de melkveehouderij van de maatschap behoorde onder meer een perceel landbouwgrond (hierna: het perceel). Met betrekking tot het perceel hebben belanghebbende en zijn moeder in 1998 een overeenkomst gesloten met B B.V. waarbij zij het perceel hebben verkocht. Op 19 februari 2008 is het perceel in eigendom overgedragen aan (de rechtsopvolger van) B B.V. en heeft belanghebbende de overeengekomen geïndexeerde koopprijs ontvangen.
Volledige boekwinst aangemerkt als vrijgesteld
Belanghebbende heeft de met de verkoop van het perceel behaalde boekwinst aangegeven in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. Daarbij heeft hij de volledige boekwinst aangemerkt als vrijgesteld op grond van artikel 8, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst tot 27 juni 2000).
Bij het opleggen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 heeft de Inspecteur – uitgaande van de voorwaarden voor de vrijstelling zoals die luiden op grond van artikel 3.12 Wet IB 2001 – de boekwinst aangemerkt als vrijgesteld voor zover deze is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van het perceel in het kader van een landbouwbedrijf.
Aanspraak op oude landbouwvrijstelling
Belanghebbende heeft dus aanspraak gemaakt op toepassing van de oude landbouwvrijstelling van vóór 27 juni 2000. De inspecteur heeft echter het landbouwvrijstellingsregime van 2008 toegepast. Hof Arnhem-Leeuwarden (24 maart 2015, nr. 14/00507 heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. De Hoge Raad is het ééns met het hof.
De Hoge Raad stelt dat indien de wetgever bij wijziging van een wetsbepaling in de wijzigingswet geen overgangsbepaling opneemt, een wetswijziging onmiddellijke werking heeft.
De gewijzigde bepaling vindt dan toepassing per haar inwerkingtreding op voordelen die op of na die dag worden gerealiseerd en fiscaal in aanmerking worden genomen. Aangezien belanghebbende ervoor heeft gekozen om de met de verkoop van het perceel behaalde boekwinst in 2008 aan te geven als gerealiseerd in 2008, leiden ertoe dat de de landbouwvrijstelling van dat jaar in aanmerking moet worden genomen.
Terugwerkende kracht
Verder oordeelt de Hoge Raad dat de wetswijziging niet voorziet in een uitgestelde werking maar juist in een terugwerkende kracht.
Met de terugwerkende kracht heeft de wetgever beoogd te bewerkstelligen dat de vóór 27 juni 2000 op grond van voormeld wetsartikel geldende vrijstelling vanaf die datum niet meer bestaat voor voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden voor zover die veranderingen zijn toe te schrijven aan bestemmingswijzigingen van de grond (vgl. HR 19 november 2004, nr. 39840, ECLI:NL:HR:2004:AP5966, BNB 2005/77). Gezien het voorgaande is de per 27 juni 2000 opgeheven vrijstelling niet van toepassing op een na die datum gerealiseerd verantwoorde boekwinst. Ook HR 3 maart 2006, nr. 41.368, BNB 2006/245 biedt belanghebbende geen soelaas. Dit arrest heeft betrekking op een situatie waarin landbouwgrond reeds vóór 27 juni 2000 was verkocht en de belastingplichtige ervoor had gekozen de verkoopwinst te verantwoorden in het jaar van de verkoop. Dat gold ook voor het in het arrest BNB 2006/245 aan de orde zijnde voordeel bestaande uit de verkrijging van een gebruiksrecht, welk gebruiksrecht immers onmiddellijk bij de verkoop was verkregen.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Geef een reactie