Een werkgever die tijdens het re-integratietraject de revalidatie van zijn werkneemster afwachtte, krijgt geen loonsanctie opgelegd. Dat heeft de Centrale raad van Beroep uitgesproken.
Als tegen het einde van de periode van verplichte loondoorbetaling een WIA-uitkering wordt aangevraagd, beoordeelt het UWV de re-integratieactiviteiten van de werkgever. Zijn deze naar het oordeel van het UWV onvoldoende, dan kan het UWV bij wijze van straf de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever met maximaal een jaar verlengen.
‘Tweede spoor’
Dat gebeurde in het geval van een werkgever die te laat zou zijn gestart met re-integratieactiviteiten van een werkneemster in het zogeheten ‘tweede spoor’. In het eerste jaar van de re-integratie hebben werkgever en werkneemster zich gericht op de hervatting van het eigen werk. Dat was bij de eerstejaarsevaluatie nog steeds het geval. Op dat moment was al duidelijk dat de werkneemster op korte termijn aan haar knie zou worden geopereerd. Het been van werkneemster werd na de operatie van haar lies tot haar enkel in het gips gezet, waarna revalidatie met onder andere fysiotherapie is gevolgd. Op 18 mei 2015 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om een tweesporenbeleid te gaan volgen omdat hij er niet langer van overtuigd was dat een spoedige hervatting in het eigen werk gerealiseerd kon worden.
Arbeidsdeskundige
Het rapport van de arbeidsdeskundige gaf ook aan dat de werkgever had aangegeven dat gewacht is met de re-integratie in het tweede spoor tot na de operatie en de revalidatie. Toen werd duidelijk dat terugkeer in de eigen functie niet mogelijk was vanwege blijvende beperkingen in de knie. De Centrale Raad van Beroep was van oordeel dat de werkgever in redelijkheid niet kan worden verweten dat hij tot na de revalidatie heeft gewacht voordat, overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts, is begonnen met re-integratieactiviteiten in het tweede spoor. Het UWV heeft de werkgever ten onrechte een loonsanctie opgelegd.
Geef een reactie