De Belastingdienst mag na een strafzaak waarop een gedeeltelijke vrijspraak is gevolgd niet uitgaan van inkomsten over het volledige bedrag dat een veroordeelde verondersteld werd te hebben verdiend met criminele activiteiten. De fiscus mag de juistheid van een gerechtelijke uitspraak niet in twijfel trekken. Dat heeft gevolgen voor de bewijslast van de fiscus.
Aan een man die veroordeeld was voor internationale drugshandel had de Belastingdienst forse naheffingen opgelegd over een periode van vier jaar. Een deel van het geld dat hij met het verhandelen van drugs verdiende, zou in vastgoed gestoken zijn. Op het punt van lidmaatschap van een internationale drugsbende was de man echter meermaals vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Met die uitspraak, in eerste aanleg en later in hoger beroep, had de fiscus onvoldoende rekening mee gehouden, omdat dit in strijd is met het op grond van artikel 6 lid 2 EVRM te respecteren vermoeden van onschuld. Dus konden geen aanslagen worden opgelegd over inkomen en/of vermogen uit strafbare transacties waarvan de man is vrijgesproken. Dat de man een zware bewijslast draagt vanwege het verzaken aan zijn aangiftelicht, maakt dit niet anders. Het Gerechtshof in Amsterdam paste daarom forse verminderingen toe op de belastingaanslagen.
Geef een reactie