Een voormalig AA die zijn handtekening had gezet onder een valse verklaring omtrent uitgeleende gelden, is door de Accountantskamer berispt. Zijn handelen zou een doorhaling hebben opgeleverd als hij nog ingeschreven was geweest.
De AA deed accountantswerkzaamheden voor een echtpaar. Hun dochter was getrouwd met een man die in de loop van 2014 van haar wilde scheiden. Dat deed kennelijk financiële alarmbellen rinkelen bij de ouders, die vreesden dat de schoonzoon er met een flink stuk vermogen vandoor zou gaan.
Lening of schenking?
Het echtpaar, eigenaar van een winkel, liet door de AA een verklaring opstellen en mede ondertekenen. Die verklaring hield in dat de ouders leningen aan de kinderen hadden verstrekt om daarmee privévermogen veilig te stellen. In een testament was bepaald dat de nalatenschap niet zou vallen in enige gemeenschap van goederen van getrouwde kinderen. De dochter was getrouwd op huwelijkse voorwaarden; ruim € 38.000 is buiten de gemeenschap gehouden. Daarna zijn diverse bedragen als lening overgemaakt, aldus de verklaring. In die verklaring krijgt de aanstaande ex-schoonzoon een veeg uit de pan, omdat hij zegt zich niets van de afspraken te kunnen herinneren. De leningen zijn in zijn ogen schenkingen en betaalde bedragen – inclusief een overeengekomen jaarlijks percentage van 5% gaat het om ruim € 266.000 – vallen volgens hem binnen de huwelijkse gemeenschap. In de verklaring staat verder dat de dochter € 11.337 heeft terugbetaald, plus ‘een hoeveelheid edelmetaal ter waarde van € 20.000’.
Maar de scheidende schoonzoon erkent niet zijn aandeel in de beweerdelijke restschuld. De kwestie leidt uiteindelijk tot een schikking.
In 2017 wordt er weer een verklaring opgesteld door de AA. De vader blijkt inmiddels overleden, en de moeder stelt dat haar dochter haar heeft misleid door nieuwe afspraken te maken over schenkingen en leningen; de dochter zou in het kader van de scheiding geld veilig willen stellen door een storting aan de ouders. De ex-schoonzoon klopt aan bij de AA en vraagt opheldering over de totstandkoming van die merkwaardige verklaring, maar zonder succes.
Poging tot oplichting
De ex wendt zich tot de Accountantskamer. De AA heeft met de verklaring van 2014 valsheid in geschrifte gepleegd en door het ondertekenen van de verklaring uit 2017 een poging tot oplichting gedaan. De tuchtrechter stelt dat het niet aan hem is om te beoordelen of er sprake is geweest van strafrechtelijke handelingen. De klacht wordt zo geïnterpreteerd dat de schoonzoon de AA verwijt een verklaring te hebben opgesteld zonder te controleren of de inhoud juist was.
‘Een integer mens’
De AA geeft aan dat hij louter is afgegaan op wat de vrouw (‘een integer mens’) hem verteld had. De AA heeft evenmin het verschil gezien tussen de valse verklaring en de fiscale aangifte, waarin de overgemaakte ‘geleende’ geldbedragen niet waren aangemerkt als vermogen. De hoeveelheid edelmetaal is hem niet onder ogen gekomen. ‘De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene door, op één telefoongesprek met zijn cliënte na, voorafgaand aan het – voor bekendheid met de verrichte betalingen en bedoelingen – mede-ondertekenen van de verklaring van 27 december 2014, geen onderzoek te doen naar de juistheid van de inhoud van deze verklaring, niet in voldoende mate geverifieerd heeft of de inhoud van deze verklaring juist was.’ Dat is in strijd met de beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid én van professionaliteit. De AA heeft zich ongepast laten beïnvloeden door de wens van zijn cliënte en is daarmee niet objectief geweest. Tot slot is de voormalig AA niet integer geweest: hij wist dat sprake was van een geschil en had moeten begrijpen dat er een reële kans was dat de verklaring (deels) niet juist zou kunnen zijn en dat de schoonzoon daardoor zou kunnen worden benadeeld.
De klacht wordt gegrond verklaard. De Accountantskamer volstaat met een berisping omdat de man inmiddels is uitgeschreven als AA, hoewel een doorhaling passend zou zijn geweest.
Geef een reactie