De Belastingdienst is te laat in actie gekomen bij een bedrijf dat via Cyprus miljoenen aan belasting heeft ontweken, oordeelt de rechtbank Den Haag in een recent vonnis. Daardoor gaat er een streep door zo’n € 4,5 miljoen aan boetes en navorderingen. De verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar is niet van toepassing.
Een Nederlander richt in 2006 een Cypriotische vennootschap op via een NV waarvan hij enig aandeelhouder is. Het bestuur wordt gevoerd door een aparte, door de aandeelhouder benoemde maatschappij. De vennootschap houdt zich bezig met het beheren van twee vorderingen: een op de aandeelhouder en een (ter grootte van € 21 miljoen à 12% rente) op een BV die indirect eigendom is van de aandeelhouder.
Effecten lenen
In 2007 wordt een lening gesloten, waarbij de Nederlandse aandeelhouder een effectenportefeuille van ruim € 29 miljoen leent van de NV, tegen 5% rente. Die lening wordt eveneens beheerd door de Cypriotische vennootschap. Die doet voor de jaren 2006 tot en met 2012 aangifte op Cyprus en betaalt daar belasting. Er worden geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend in Nederland.
De vorderingen worden in 2012 vanuit Cyprus overgedragen aan de Nederlandse NV. De vordering op de aandeelhouder is dan opgelopen tot ruim € 36 miljoen, terwijl de effectenportefeuille bedroeg nog minder dan € 20 miljoen waard is. Wel is inmiddels voor een kleine € 17 miljoen aan schuld kwijtgescholden.
Onderzoek naar vestigingsplaats
De fiscus besluit in 2015 om zich eens te verdiepen in de vestigingsplaats van de Cypriotische leningbeheerder, die na onderzoek al die tijd in Nederland gevestigd geweest blijkt te zijn. De Belastingdienst legt daarom in 2016 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en boetes op voor de jaren 2006 tot en met 2012, samen in totaal ruim € 4,5 miljoen groot. De fiscus ziet voor de eerste vier jaren grond voor het hanteren van een verlengde navorderingstermijn.
Al in 2008 overleg
Voor de rechter betoogt het bedrijf dat de werkelijke leiding werd uitgeoefend door het bestuur op Cyprus. De vestigingsplaats was dus Cyprus. Bovendien zou er in 2008 al zijn overlegd over de renteaftrek op een schuld. De Belastingdienst wist dus dat er aanzienlijke leningen waren verstrekt aan een BV en aan de (middellijk) aandeelhouder. Er had dus al eerder onderzoek gedaan kunnen worden. De fiscus stelt daar tegenover dat de werkelijke leiding van het bedrijf werd uitgeoefend door de middellijk aandeelhouder in Nederland. Daarom was het bedrijf belastingplichtig in Nederland en is de Belastingdienst misleid.
Onderzoek nog niet aangewezen
De rechtbank bevestigt dat in 2008 al over het bedrijf is gesproken, maar niet dat toen de positie en bezittingen ervan uitgebreid aan de orde zijn gesteld. De Belastingdienst wist vanaf 2008 wel dat het betreffende bedrijf een Cypriotische dochtervennootschap was van de NV en dat zij een lening had verstrekt aan een BV. ‘Dit is, zo blijkt uit de stukken, ook in 2010 en in 2012 nog eens naar voren gebracht. De rechtbank ziet echter niet in dat verweerder reeds op basis van deze informatie onderzoek had moeten doen naar de vestigingsplaats van eiseres, ook niet in het kader van de beoordeling van de zakelijkheid van de aan [de BV] verstrekte lening.’
Vestiging duidelijk in 2013
Maar in 2013 was het anders, oordeelt de rechter. Toen is er een e-mail gestuurd aan één van de adviseurs van het bedrijf. Daarin wordt onder meer gevraagd waar de feitelijke leiding wordt uitgeoefend, waar dit uit blijkt en om overlegging van stukken ter onderbouwing. De vragen zijn beantwoord in juni 2013, waarbij wordt ingegaan op de feitelijke leiding en vestigingsplaats van het bedrijf. De jaarstukken voor de jaren 2007 tot en met 2011 zijn als bijlage bijgevoegd. ‘In de brief staat duidelijk vermeld dat het bestuur werd gevormd door een trustkantoor en uit de overgelegde stukken volgt dat de enige bezittingen van eiseres twee omvangrijke vorderingen waren, waarvan één op de Nederlandse middellijk aandeelhouder, en dat eiseres haar vermogen in 2012 aan haar Nederlandse aandeelhouder heeft uitgekeerd. Verweerder heeft vervolgens geen nieuwe vragen gesteld of nader onderzoek gedaan naar de vestigingsplaats van eiseres.’
Ambtelijk verzuim
Door dat na te laten en pas in 2015 een vestigingsplaatsonderzoek te doen, heeft de fiscus een ambtelijk verzuim begaan, vindt de rechtbank. ‘Hij beschikte binnen de aanslagtermijn geldend voor de jaren 2010, 2011 en 2012 over zodanige informatie dat een behoorlijke taakvervulling hem er redelijkerwijs toe had moeten brengen een nader onderzoek naar de vestigingsplaats van eiseres in te stellen.’ Dan hadden voor 2010, 2011 en 2012 tijdig aanslagen kunnen worden opgelegd. Die aanslagen worden vernietigd.
Bovendien is kwade trouw niet aannemelijk gemaakt, aldus de rechter. ‘Gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd en de stukken die zij heeft overgelegd, acht de rechtbank aannemelijk dat de constructie erop was gericht daadwerkelijk op Cyprus te zijn gevestigd en aldaar belastingplichtig te zijn. Eiseres heeft als zodanig gehandeld en er is ook op Cyprus belasting betaald.’
Geen verlengde navorderingstermijn
Voor 2006 tot en met 2009 is sprake van een verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar, betoogt de Belastingdienst. Maar daar is de rechtbank het niet mee eens: die verlengde termijn is niet bedoeld voor gevallen waarin er niets buiten het zicht van de fiscus is gehouden. ‘In onderhavig geval wijst niets erop dat het bestaan van eiseres en haar vorderingen op respectievelijk [de BV] en de middellijk aandeelhouder buiten het zicht van de Belastingdienst zijn gehouden.’ Ook die navorderingsaanslagen gaan de prullenbak in. Omdat alle navorderingsaanslagen worden vernietigd, komen automatisch ook de boetebeschikkingen te vervallen.
Uitspraak rechtbank Den Haag: ECLI:NL:RBDHA:2019:6296
Geef een reactie