Over de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) worden met enige regelmaat rechtszaken gevoerd. In een van die zaken heeft de advocaat-generaal nu de Hoge Raad geadviseerd om bij een samenwerkingsverband de KIA evenredig te verdelen over de vennoten: zij hebben dus niet elk recht op de volledige aftrek.
Twee broers hebben samen een VOF die actief is in de groenteteelt. Ze zijn elk gerechtigd tot de helft van de winst. In 2016 investeren ze samen een kleine € 120.000. Ze voeren een KIA op van € 7.254, maar willen dat later verdubbelen tot € 14.508. Ze kunnen beiden aanspraak maken op het vaste bedrag van € 15.687, verminderd met hun evenredig aandeel van 50% in het verminderingsbedrag van € 1.182, betogen zij. Maar rechtbank en gerechtshof verwerpen die claim. Het hof overweegt onder meer dat de wetgever heeft willen voorkomen dat leden van een samenwerkingsverband samen een KIA zouden ontvangen die hoger is dan een individuele ondernemer of BV zou krijgen die voor een gelijk totaalbedrag investeringen heeft gedaan. Bovendien zou bij een bepaald aantal deelnemers in een samenwerkingsverband een bedrag aan KIA kunnen worden geclaimd dat in totaal zelfs hoger is dan het door het samenwerkingsverband geïnvesteerde bedrag.
KIA berekenen in drie stappen
De advocaat-generaal vat de stappen nog samen voor de berekening van de KIA:
- De investeringen in een kalenderjaar die de individuele belastingplichtigen hebben gedaan voor het samenwerkingsverband, moeten worden samengeteld.
- De in de wet vastgelegde berekeningstabel leidt tot het bedrag van de KIA.
- De KIA die door de individuele belastingplichtige ten laste gebracht kan worden van de winst, wordt berekend door de vastgestelde KIA te vermenigvuldigen met het percentuele aandeel van die individuele belastingplichtige in de winst van het samenwerkingsverband.
De broers vinden dat de derde stap in de berekening van de KIA achterwege moet blijven. Maar dat vindt ook de A-G geen goed plan; die geeft ter illustratie een voorbeeld van een samenwerkingsverband met 100 deelnemers, die in dat geval een KIA zouden kunnen toepassen die de investering ver overstijgt. Hij sluit ook aan bij het oordeel van het hof dat bevoordeling ten opzichte van individuele ondernemers moet worden voorkomen. Daarnaast blijkt uit de wettekst duidelijk dat elke vennoot een evenredig deel mag aftrekken van de investeringsaftrek. Daar doet ook een wijziging uit 2010 – waarmee de bestreden derde stap aan de berekening werd toegevoegd – niet aan af, aldus de A-G. ‘Het KIA-percentage zoals bedoeld in het oude eerste lid werd vastgesteld aan de hand van de tabel in het tweede lid. Voor die vaststelling werden (en worden) de investeringen van het samenwerkingsverband samengeteld op basis van het derde lid. Het vastgestelde KIA-percentage werd vervolgens vermenigvuldigd met het investeringsbedrag van de individuele vennoot om tot het KIA-bedrag van de individuele vennoot te komen. Onder toepassing van de wettekst van vóór 2010 was de derde stap van de berekening derhalve niet nodig om te komen tot een evenredige verdeling van de KIA over de individuele vennoten.’ Wel is door het vervallen van de oorspronkelijke procentuele benadering de bedoeling van de wetgever minder helder in de wettekst te lezen, geeft de A-G toe.
Buitenvennootschappelijke investeringen
De broers deden nog een beroep op een arrest van de Hoge Raad van vorig jaar, waarbij een dierenarts die samen met vijf anderen via een maatschap een dierenkliniek dreef, wel de maximale KIA kon toepassen. Maar in dat geval waren er ook buitenvennootschappelijke investeringen in het spel. Daarom is die zaak niet vergelijkbaar.
Eind vorig jaar deed de rechtbank Gelderland nog een andersluidende uitspraak: die kende wel de maximale KIA toe aan een man en een vrouw die samen een melkveebedrijf voeren, zonder dat er buitenvennootschappelijke investeringen waren gedaan.
Uitspraak: ECLI:NL:PHR:2020:13
Geef een reactie