De navorderingsaanslagen IB/PVV die de Belastingdienst over 2013, 2014 en 2015 oplegde aan een als gastouder werkzame vrouw waren terecht, oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onlangs. De Belastingdienst maakte aannemelijk dat de door de vrouw ingeschakelde belastingconsulente te kwader trouw is geweest als bedoeld in artikel 16, eerste lid, AWR.
Wat was het criterium?
Volgens artikel 16, eerste lid, AWR kan een feit dat een inspecteur redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige met betrekking tot het feit te kwader trouw is. Daarbij geldt – anders dan de vrouw betoogde – dat kwade trouw van degene van wiens hulp de belastingplichtige gebruik heeft gemaakt om aan zijn verplichting tot het doen van aangifte te voldoen, aan de belastingplichtige dient te worden toegerekend (zie onder meer HR 23 januari 2009, nr. 07/10942, ECLI:NL:HR:2009:BD3566). Van kwade trouw in de zin van artikel 16 AWR is slechts sprake als de belastingplichtige ten aanzien van het bedoelde feit de inspecteur opzettelijk onjuiste gegevens of inlichtingen heeft verstrekt of opzettelijk de juiste gegevens of inlichtingen heeft onthouden (vgl. onder meer HR 11 juni 1997, nr. 32299, ECLI:NL:HR:1997:AA2160).
In de zaak van de gastouder moest dus worden beoordeeld of de belastingconsulente ten tijde van het indienen van de aangiften IB/PVV 2013, 2014 en 2015 ten aanzien van het opvoeren in die aangiften van aftrekposten met betrekking tot specifieke zorgkosten, giften en kosten ROW te kwader trouw was (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04514, ECLI:NL:HR:2010:BO5989).
Kwade trouw aannemelijk
De Inspecteur, op wie de bewijslast rust, heeft dit naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt. Het Hof neemt daarbij het volgende in aanmerking:
‘(1) In deze procedure is nauwelijks een specificatie en geen enkel deugdelijk bewijsstuk overgelegd met betrekking tot de in de aangiften opgevoerde aftrekposten, zodat aannemelijk is dat de belastingconsulente deze aftrekposten bewust in de aangiften heeft opgevoerd zonder evenwel te beschikken over bewijsstukken. (2) De belastingconsulente is strafrechtelijk veroordeeld voor het, in de periode waarin de onderhavige aangiften zijn ingediend, opvoeren van ‘gefingeerde aftrekposten’. (3) Getuigen hebben voor de belastingconsulente belastende verklaringen afgelegd (zie onderdeel 2.8). (4) De door de belastingconsulente ingediende aangifte IB/PVV 2016 van belanghebbende waarin eveneens specifieke zorgkosten en giften waren opgenomen is vrij spoedig daarna, nadat belanghebbende door de Inspecteur bij brief van 18 maart 2017 op de hoogte was gesteld van het onderzoek naar het aangiftegedrag van de belastingconsulente, gecorrigeerd door middel van een door de kinderen van belanghebbende ingediende gewijzigde aangifte waarin die aftrekposten voor een aanmerkelijk lager bedrag zijn opgenomen. Op grond daarvan acht het Hof aannemelijk dat de belastingconsulente in de aangiften IB/PVV 2013, 2014 en 2015 van belanghebbende opzettelijk aanspraak heeft gemaakt op aftrek van specifieke zorgkosten en giften, terwijl zij wist dat belanghebbende geen recht op die aftrekposten had. Daarmee is sprake van kwade trouw aan de zijde van de belastingconsulente, welke kwade trouw – zoals gezegd – voor de toepassing van artikel 16, eerste lid, AWR aan belanghebbende dient te worden toegerekend.’
Geef een reactie