De rechtbank in Den Haag heeft een streep gezet door een navordering van de Belastingdienst wegens een onzakelijke grondtransactie binnen de familie. De zaak was al eerder onderzocht, maar niet opgenomen in het dossier van de vrouw die de navordering opgelegd kreeg. Ambtelijk verzuim, zo oordeelt de rechter.
Een vrouw koopt in 2007 samen met haar broer en zus een flunk stuk cultuurgrond van haar ouders. Daarvoor tellen ze ruim € 632.000 neer. De ouders krijgen een regulier pachtrecht voor ruim 12 jaar, zodat de moeder haar landbouwbedrijf kan voortzetten. Ze betaalt een pacht van € 25.000 per jaar. Die moeder was eerder in hetzelfde jaar enig eigenaar geworden van een deel van de overgedragen grond voor een bedrag van € 1,6 miljoen. De drie kinderen blijven de koopsom schuldig; daarvoor wordt een schriftelijke leningsovereenkomst opgemaakt. Een deel van de koopsom is verrekend met een vordering van € 544.000 die de kinderen nog hadden op hun ouders. Over het restant is tot eind 2010 jaarlijks 4% rente bijgeschreven. Dat restant is eind 2010 volledig afgelost.
Geen zakelijk karakter
De vrouw doet aangifte over 2007 en heeft het onroerend goed aangegeven in box 3. De aanslag IB/PVV wordt overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Later wil de Belastingdienst er toch meer van weten met betrekking tot de aangifte van de ouders. Die vindt dat er geen sprake is van een zakelijk karakter: ‘Wij zijn van mening dat geen enkele zakelijk handelende partij enkele maanden na aankoop in vrij opleverbare staat van de boerderij […] deze doorverkoopt aan een derde met een direct verlies van € 714.150. Wij hebben de indruk dat deze verkoop plaatsvindt met de intentie de kinderen financieel te bevoordelen.’ Ook speelt de leeftijd van de ouders als pachters een rol. ‘De pacht valt namelijk onder de ‘oude’ Pachtwet, welke verpachters de mogelijkheid biedt de pacht op basis van leeftijd op te zeggen. Ook dit is een argument om te stellen dat u een dergelijke constructie niet had gekozen bij verkoop aan willekeurige derden.’
In 2009 wordt een compromis bereikt over de waarde van het aan de kinderen verkochte onroerend goed in verpachte staat en de hoogte van de voor de inkomstenbelasting te activeren pachtrechten door de moeder in haar onderneming en de afschrijvingstermijn. Daarnaast is vastgesteld dat uit hoofde van de verkoop door de ouders aan de kinderen geen sprake was van een schenking.
Ongebruikelijke terbeschikkingstelling
Begin 2014 wordt voor een deel van de grond de reguliere pacht op verzoek van de moeder beëindigd. Dat wordt vervolgens aan iemand anders verpacht. De moeder stopt haar bedrijf in 2016 en wordt eind dat jaar onderwerp van een onderzoek door de fiscus: die constateert dat de ouders in 2014 afstand hebben gedaan van (een groot deel van) hun pachtrechten, met voor de kinderen een aangroei van de waarde verpachte staat van de grond naar de vrije waarde tot gevolg. Dat leidt weer tot een onderzoek naar de aangifte van de dochter: het verpachte onroerend goed kwalificeert niet als box 3-vermogen, maar als ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Er komt een navorderingsaanslag, waarbij het belastbaar inkomen plots geen € 51.000 maar € 839.000 bedraagt.
De vrouw stapt naar de rechter: er is geen nieuw feit vastgesteld en er is geen sprake van een in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De fiscus wist in 2007 al alles over de grondtransactie en had toen al het standpunt moeten innemen dat die transactie leidde tot een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Maar de Belastingdienst stelt dat toen alleen de aangiften van de ouders zijn onderzocht.
Gegevens niet in dossier
De rechtbank is het daar niet mee eens: ‘Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder destijds, bij het onderzoek naar de grondtransactie, gegevens over de grondtransactie moeten opnemen in de IB-dossiers van de kinderen. Omdat de grondtransactie en het familieverband in 2009 uitdrukkelijk aan de orde zijn geweest, had het verweerder duidelijk moeten zijn dat de grondtransactie van belang was voor de heffing van IB van de kinderen.’ Door toen geen gegevens in het dossier van de dochter op te nemen en haar aangifte niet aan een nader onderzoek te onderwerpen, is sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat, oordeelt de rechter. ‘De feiten rond de grondtransactie op basis waarvan verweerder stelt dat sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, hadden hem bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2014 al bekend kunnen en moeten zijn. Hierdoor vervalt de bevoegdheid tot navorderen en dienen de navorderingsaanslagen te worden vernietigd.’
Uitspraak: ECLI:NL:RBDHA:2020:4095
Geef een reactie