De WHOA biedt niet altijd uitkomst, blijkt uit een nieuwe uitspraak. De Rechtbank Den Haag wijst een verzoek tot homologatie van een akkoord af omdat de informatie in het akkoord hiaten en onjuistheden bevat. Ook acht de rechter het onaannemelijk dat de bedrijfsactiviteiten levensvatbaar zijn en met het akkoord een faillissement kan worden afgewend.
Uitspraak: ECLI:NL:RBDHA:2021:1798
Een Haagse ondernemer met een eenmanszaak had de rechtbank verzocht om homologatie van een aangeboden akkoord met betrekking tot de concurrente schuldeisers. Dit akkoord hield in dat de concurrente schuldeisers – tegen finale kwijting – binnen veertien dagen na homologatie 22,5% van hun totale vordering betaald zouden krijgen.
Onjuiste informatie
De rechtbank oordeelt echter dat het onvoldoende aannemelijk is dat de schuldeisers een voldoende reëel financieel toekomstbeeld van de onderneming is voorgehouden. De informatie die in het aangeboden akkoord en de daarbij gevoegde bijlagen is opgenomen bevat hiaten en onjuistheden. Het gaat hierbij om zodanige gebreken in de informatievoorziening dat de stemgerechtigde schuldeisers niet voldoende in staat zijn gesteld tot een afgewogen keuze te komen. De rechtbank kan er niet van uitgaan dat zonder deze gebreken de uitkomst van de stemming dezelfde zou zijn geweest. Er is sprake van de afwijzingsgrond van artikel 384 lid 2 sub c Fw.
Levensvatbaarheid onderneming
Ook is de rechtbank van oordeel dat het onaannemelijk is dat de bedrijfsactiviteiten van de Haagse ondernemer levensvatbaar zijn en met het akkoord een faillissement kan worden afgewend. Het akkoord is er op gericht om tot een situatie te komen dat de ondernemer zijn onderneming kan voortzetten. De WHOA ziet primair op ondernemingen die vanwege een te zware schuldenlast insolvent dreigen te raken, maar beschikken over bedrijfsactiviteiten die nog wel levensvatbaar zijn (Kamerstukken II, 2018-2019, 35 249, nr. 3, p. 1). Bij een eenmanszaak is hierbij niet alleen van belang of de bedrijfsactiviteiten tot een positief financieel resultaat kunnen leiden, maar tevens of dat positieve resultaat de ondernemer in staat stelt om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. De rechtbank onderkent dat het ook hier in de eerste plaats aan de schuldeisers is om zich een oordeel te vormen omtrent de levensvatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten van de ondernemer. Dat neemt niet weg dat de rechtbank een verzoek tot homologatie van een akkoord kan afwijzen als evident onaannemelijk is dat sprake is van een (na uitvoering van het akkoord) levensvatbare onderneming.
Onderzoek IMK
De rechtbank oordeelt dat dat het geval is en overweegt daarbij onder meer dat de ondernemer in februari 2020 bij de gemeente Den Haag financiering op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) van € 200.000,- heeft aangevraagd. Naar aanleiding van dit financieringsverzoek heeft de gemeente Den Haag het IMK gevraagd een levensvatbaarheidsonderzoek te verrichten. Het IMK heeft zich in een rapportage uitgelaten over de levensvatbaarheid van de onderneming. De ondernemer heeft die rapportage niet aan de schuldeisers verstrekt en heeft deze evenmin bij het homologatieverzoek gevoegd. Uit een brief van de gemeente Den Haag blijkt dat deze rapportage is meegewogen bij de beslissing om geen Bbz-krediet te verlenen. Uit die door de rechtbank bij de ondernemer opgevraagde rapportage blijkt dat het IMK de gemeente het volgende advies heeft gegeven: Wij adviseren gemeente Den Haag de Bbz-aanvraag van de heer (verzoeker) af te wijzen, omdat het bedrijf niet levensvatbaar is. Niet levensvatbaar wil zeggen dat wij verwachten dat na bijstandverlening het inkomen niet toereikend is voor voortzetting van het bedrijf en voor voorziening in de kosten van het bestaan.
Beperkt bedrijfsresultaat geprognotiseerd
Ook relevant is volgens de rechter dat het bedrijfsresultaat voor 2021 en 2022 door de ondernemer in zijn exploitatiebegrotingen 2021 en 2022 werd geprognotiseerd op € 21.674,- respectievelijk € 23.526,-. Dit is het resultaat vóór belasting én zonder arbeidsvergoeding van de ondernemer. Het is naar het oordeel van de rechtbank weinig aannemelijk dat het nettoresultaat de ondernemer in staat zal stellen om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. Daar komt bij dat in het geprognotiseerde resultaat geen rekening is gehouden met (af)betalingsverplichtingen jegens de Belastingdienst, de pandhouder en de verhuurder. Dit zal een negatieve invloed hebben op het door de ondernemer geprognotiseerde resultaat.
Geef een antwoord