
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat het UWV een nieuwe berekening van de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van NOW 1 moet maken bij een bedrijf waarvan driekwart ton steun zou worden teruggevorderd. BDO leverde de uitkeringsinstantie gegevens aan over het bedrijf, waaruit onder anderen zou blijken dat januari 2020 geen representatieve referentiemaand was. Het UWV deed daar echter geen onderzoek naar en besloot tot terugvordering. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het onderzoek in bewaar onzorgvuldig is geweest omdat het UWV niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de beoordeling.
NOW-steun
Het bedrijf had op 14 april 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-1 en ontving een tegemoetkoming van € 115.136,-, waarvan € 92.109,- als voorschot werd uitbetaald. Het bedrag was een tegemoetkoming in de loonkosten op basis van het te verwachten omzetverlies in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020. Op 4 maart 2021 werd de definitieve toekenning vastgesteld op een bedrag van € 15.606,-. Aan het bedrijf werd medegedeeld dat er een bedrag van € 76.503,- moest worden terugbetaald. Tegen dit besluit heeft het bedrijf bezwaar gemaakt, maar dat werd ongegrond verklaard.
‘Verklaring BDO over bonussen voldoende’
Het bedrijf legde zich daar niet bij neer en spande een zaak aan. Daar werd kort gezegd aangevoerd dat het UWV van een te hoge loonsom over januari 202 is uitegegaan. Een gedeelte van de loonsom in deze maand betreft de eindafrekening van variabele beloningen (projectbonussen) over het jaar 2019 en had niet bij de NOW-berekening moeten worden betrokken. Het bedrijf was van mening dat zij met een verklaring van BDO Accountants objectief verifieerbare gegevens heeft aangeleverd die aantonen dat de referentiemaand januari 2020 niet representatief is geweest, omdat sprake was van uitbetalen van projectbonussen. De mogelijkheid tot aanpassing van de loonsom is expliciet benoemd in de brief van de minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 22 maart 2021. Er had dus rekening moeten worden gehouden met de variabele beloningen. Het UWV had het bezwaar en de aanvullende stukken van het bedrijf binnen de geest van de regeling dienen te onderzoeken.
Oordeel rechtbank
De rechtbank kan het standpunt van het UWV volgen dat de in januari 2020 uitgekeerde bonussen niet zijn aan te merken als extra periode salaris (EPS) als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder d, van de NOW-1. De bonussen kunnen dus niet op grond van deze bepaling buiten de loonsom van januari 2020 worden gelaten.
Wel zou de loonsom moeten worden aangepast op grond van het begunstigend beleid van de minister. De rechtbank stelt op basis van een Kamerbrief vast dat de minister in elk geval in de bezwaarfase ruimte ziet om maatwerk te leveren. Het UWV kan de loonsommen corrigeren indien de werkgever zijn standpunt kan onderbouwen. Het is dan aan de werkgever om met objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat sprake is van een incidentele betaling in de referentiemaand.
Het bedrijf heeft in bezwaar aangevoerd dat de bonussen die in januari 2020 zijn uitgekeerd een eindafrekening betreffen van bonussen uit 2019. Zij heeft haar stelling in bezwaar cijfermatig onderbouwd en ter zitting nader toegelicht. Verder heeft het bedrijf aangegeven dat een consultant al voor de coronamaatregelen zelf ontslag had genomen per 1 februari 2020 omdat hij een andere baan had en dat per 1 februari 2020 twee personeelsleden minder uren zijn gaan werken.
Onzorgvuldig besluit
In het bestreden besluit heeft het UWV niet onderzocht wat de invloed van de in januari 2020 uitgekeerde bonussen, die zijn toe te rekenen aan het jaar 2019, is geweest op de loonsom in januari 2020, terwijl het bedrijf daartoe in de bezwaarfase wel objectieve en verifieerbare gegevens heeft ingediend. Het had op de weg van het UWV gelegen daar nader onderzoek naar te doen en indien nodig nadere stukken op te vragen. Het UWV heeft verder ook niet onderzocht wat het effect is geweest van het beëindigen van het dienstverband van een consultant per 1 februari 2020 en het minder uren gaan werken van twee personeelsleden per 1 februari 2020 voor de toepassing van de NOW-1.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het onderzoek in bewaar onzorgvuldig is geweest omdat het UWV niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de beoordeling. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat een nieuwe berekening van de tegemoetkoming zal moeten worden gemaakt. Daarvoor zal het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Geef een reactie