Een AA oordeelde kritisch over het werk van een andere AA bij de uitwerking van huwelijkse voorwaarden voor een ondernemer die in echtscheiding lag. De klacht tegen de laatste werd echter vorig jaar bij de Accountantskamer ongegrond verklaard, terwijl de AA die zijn vakgenoot beoordeelde nu tegen een waarschuwing aanloopt. De accountant ging op meerdere onderdelen van zijn onderzoek in de fout, oordeelt de tuchtrechter. Wel mocht hij de ondernemer en zijn advocaat voorstellen om een tuchtklacht tegen de eindverantwoordelijke accountant in te dienen.
Uitspraak: 21-1962
Echtscheiding
Een ondernemer was lange tijd klant bij een accountantskantoor. Het kantoor had (onder andere) de opdracht om ten behoeve van een periodiek verrekenbeding jaarlijks een administratieve uitwerking van de huwelijkse voorwaarden van de ondernemer en zijn (ex-)echtgenote samen te stellen. Een AA was daarvoor de eindverantwoordelijke accountant. In het kader van de echtscheiding tussen de ondernemer en zijn (ex-)echtgenote maakte de eindverantwoordelijke accountant uitwerkingen van de huwelijkse voorwaarden over de boekjaren 2012 tot en met 2016.
Geschil over verrekenbeding
Tussen de ondernemer en het accountantskantoor ontstond een geschil. Volgens de ondernemer heeft het kantoor geen uitvoering gegeven aan de opdracht die hij en zijn ex-echtgenote hadden gegeven tot het jaarlijks uitwerken van het in hun huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek verrekenbeding. De ondernemer heeft het accountantskantoor daarvoor aansprakelijk gesteld. Het kantoor heeft deze aansprakelijkheid afgewezen.
Rapport AA
De AA die nu is veroordeeld heeft op 4 september 2019 een e-mail aan de ondernemer gestuurd. In het rapport heeft de AA geschreven dat de eindverantwoordelijke accountant fouten heeft gemaakt bij de uitwerking van de huwelijkse voorwaarden. Op 5 september 2019 heeft de advocaat van de ondernemer het accountantskantoor opnieuw aansprakelijk gesteld, waarbij is verwezen naar het rapport van de AA van 4 september 2019.
Tuchtklacht
Op 26 augustus 2020 heeft de ondernemer een tuchtklacht ingediend tegen de eindverantwoordelijke accountant. Haar is onder meer verweten dat dat zij de administratieve uitwerkingen van de huwelijkse voorwaarden van 2012 niet correct heeft opgesteld.
Tijdens de zitting heeft de Accountantskamer vragen aan de AA gesteld die het rapport had opgesteld. In het proces-verbaal staat het volgende:
“(…) De heer [Y] AA antwoordt als volgt op vragen van de Accountantskamer: Klager heeft mij gevraagd of ik zijn zaken wilde behartigen. Dat was op het einde van zijn scheiding. Hij heeft mij gevraagd te kijken naar de berekeningen. Ik heb de berekeningen nagelopen en zag dat sommige punten niet goed waren verwerkt. Ik ben niet ingegaan op de berekeningen an sich. Ik heb gewoon een fout geconstateerd. Ik heb het naar de advocaat gestuurd. Ik weet niet of ik in dit geval hoor of wederhoor had moeten toepassen. Tijdens een cursus hoorde ik van een vergelijkbare casus en toen heb ik voorgesteld om deze zaak bij de Accountantskamer voor te leggen. Ik ben geen deskundige met betrekking tot de uitleg van huwelijkse voorwaarden. Ik heb niet naar de huwelijkse voorwaarden gekeken. Dat ligt op het terrein van juristen. Ik heb alleen naar de belastingkant gekeken. (…)”
De Accountantskamer verklaarde de klacht echter op 3 mei 2021 in al haar onderdelen ongegrond.
Accountantskantoor klaagt AA aan
Daarop besloot het accountantskantoor een tuchtklacht in te dienen tegen de AA die zich kritisch had uitgelaten over de vrijgesproken accountant. De Accountantskamer overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een adviesopdracht en dat de AA in het kader van die opdracht zijn rapport heeft opgesteld. Op de zitting heeft hij erkend dat hij op de hoogte was van het geschil tussen de ondernemer en het accountantskantoor. Ook wist hij dat de ondernemer hem om zijn mening had gevraagd ter versterking van zijn standpunt in dit geschil. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat sprake is van werkzaamheden waarop in elk geval Handreiking 1127 (Opdrachten uitgevoerd ter ondersteuning van (potentiële) geschillen) van toepassing is.
Rapport geen deugdelijke grondslag
Voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag geldt als uitgangspunt dat toepassing moet worden gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, zoals ook staat vermeld in paragraaf 4.9 van Handreiking 1127. Vaststaat dat de AA de eindverantwoordelijke accountant niet in de gelegenheid heeft gesteld om een reactie op het rapport te geven. De AA heeft op de zitting erkend dat hij de eindverantwoordelijke accountant in de gelegenheid had moeten stellen om haar zienswijze te geven ten aanzien van zijn bevindingen. Omdat hij ten onrechte geen hoor en wederhoor heeft toegepast, heeft zijn rapport geen deugdelijke grondslag, oordeelt de Accountantskamer.
Objectieve waarheidsvinding belemmerd, te stellig geweest
Verder heeft de AA in zijn rapport geconcludeerd dat de door de eindverantwoordelijke accountant gemaakte uitwerking met betrekking tot het jaar 2012 niet juist is. De AA heeft daarbij echter niet de reikwijdte van de opdracht en de uitgevoerde werkzaamheden weergegeven, zoals ook vermeld in paragraaf 4.5 van Handreiking 1127. Ook heeft hij interpretaties en alternatieven niet benoemd (paragrafen 4.3 en 4.4 van Handreiking 1127). Doordat hij dit achterwege heeft gelaten, is de objectieve waarheidsvinding belemmerd. De accountant is bovendien te stellig geweest, doordat hij geen duidelijke voorbehouden of beperkingen in de uitkomsten heeft weergegeven. Door het woord conclusie te gebruiken suggereert hij een mate van zekerheid die niet op een deugdelijke grondslag berust.
Nu het rapport geen deugdelijke grondslag heeft, de objectieve waarheidsvinding is belemmerd en betrokkene in zijn rapport te stellig is geweest, moet worden geconcludeerd dat betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet heeft nageleefd. De klachtonderdelen zijn daarom gegrond, oordeelt de tuchtrechter.
Suggestie om tuchtklacht in te dienen mocht
Het accountantskantoor klaagde er verder onder meer over dat de AA de ondernemer en zijn advocaat had voorgesteld om een tuchtklacht tegen de eindverantwoordelijke accountant in te dienen. Volgens het kantoor past het niet bij de stand van het beroep van accountants om in een civielrechtelijke kwestie het voorstel te doen om een collega-accountant in een tuchtprocedure te betrekken. Een tuchtprocedure is niet bedoeld voor het behalen van een civielrechtelijk gelijk. Bovendien had de AA volgens het kantoor door middel van hoor en wederhoor moeten toetsen of de feiten zoals die hem door de ondernemer bij het verstrekken van de opdracht zijn geschetst volledig en juist waren.
De Accountantskamer is het daar niet mee eens. De tuchtrechter overweegt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om laagdrempelig tuchtrecht voor accountants in te stellen. Iedereen die ontevreden is over het werk of gedrag van een accountant kan daarover een klacht indienen bij de Accountantskamer. Een belang bij de klacht is niet vereist. Dit tuchtrecht is onder meer bedoeld om de kwaliteit van de uitoefening van het accountantsberoep op niveau te houden. Het accountantsberoep onderscheidt zich daarmee van andere (financiële) dienstverleners die niet aan onafhankelijk tuchtrecht zijn onderworpen.
Gelet op die bedoeling van het tuchtrecht valt niet in te zien waarom het feit dat de AA als accountant de ondernemer heeft gewezen op de mogelijkheid om een klacht tegen de eindverantwoordelijke accountant in te dienen niet zou passen bij de stand van het beroep van accountants, oordeelt de Accountantskamer. Het verstrekken van deze informatie draagt immers bij aan de bekendheid van het bestaan van het tuchtrecht. Verder valt niet in te zien waarom de AA in dit kader eerst de eindverantwoordelijke accountant om haar zienswijze had moeten vragen. Een dergelijke verplichting past niet bij laagdrempelig tuchtrecht. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Ook een klachtonderdeel over een gebrek aan deskundigheid wordt ongegrond verklaard. De Accountantskamer vindt het niet aannemelijk geworden dat de AA over onvoldoende deskundigheid beschikte om tot zijn bevindingen zoals hij die in zijn rapport heeft weergegeven, te kunnen komen.
G Timmerman zegt
Over het verrekenbeding in al z’n vormen valt veel op te merken. Omdat notarissen en advocaten eertijds -en soms nu nog wel- de klant vertellen dat dat jaarlijks verrekenen allemaal niet zo nodig is, omdat het toch afgesproken is, vindt de berekening niet (tijdig) plaats en de verrekening al helemaal niet. Het gevolg zal zijn dat in voorkomende gevallen de rechter aan de niet nagekomen afspraken geen waarde toekent. En dat blijkt dan ineens toch wel erg lastig.