Een ondernemer heeft geen recht op aftrek van voorbelasting en door de fiscus is terecht een naheffingsaanslag opgelegd. Ook een vergrijpboete was op z’n plaats, aangezien de ondernemer met behulp van vervalste facturen opzettelijk voorbelasting claimde terwijl hij wist dat daar geen recht op bestond. Dat heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld.
Boekenonderzoek
De ondernemer drijft een eenmanszaak en is ondernemer voor de omzetbelasting. De Belastingdienst stelde een boekenonderzoek in naar onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016. Tijdens het boekenonderzoek werd geconstateerd dat er een aansluitingsverschil was tussen de te betalen omzetbelasting zoals volgt uit de administratie en de daadwerkelijk afgedragen omzetbelasting van € 5.495. Ook nam de inspecteur het standpunt in dat de voorbelasting die betrekking heeft op inkoopfacturen waarop staat dat ze afkomstig zijn van een maatschappij onterecht in aftrek was gebracht, omdat deze facturen vals zijn. Het ging dan om bedragen aan voorbelasting voor de jaren 2015 en 2016 van respectievelijk € 10.605 en € 21.564.
Tijdens het boekenonderzoek verrichtte de inspecteur derdenonderzoek. Er werden daarbij ook vragen gesteld aan de bestuurder en enig aandeelhouder van de maatschappij. Die ontkende dat er opdrachten waren uitgevoerd voor de maatschappij door derden en dat de maatschappij opdrachten had uitgevoerd voor anderen. De ondernemer kwam ook met een verklaring waarin de bestuurder zou bevestigen dat er wel degelijk werkzaamheden waren verricht voor de maatschappij, maar die ontkende desgevraagd de verklaring te hebben ondertekend.
Rechtszaak over naheffingsaanslag en boetebeschikking
De rechtbank boog zich vervolgens over de vraag of de naheffingsaanslag omzetbelasting en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de ondernemer met betrekking tot de naheffingsaanslag niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Ten eerste is daarvoor de verklaring van de bestuurder van de maatschappij van belang dat er geen diensten zijn verricht. Ook heeft de bestuurder verklaard de door de ondernemer overlegde verklaring niet te hebben ondertekend. Gelet daarop heeft de ondernemer naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er recht op aftrek van voorbelasting bestaat en is daarmee de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
Boetebeschikking
Met betrekking tot het gedeelte van de boete dat ziet op het aansluitingsverschil is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur heeft doen blijken dat sprake is van grove schuld. De ondernemer heeft zelf aangegeven slordig te zijn met het aanleveren van facturen aan zijn boekhouder. Het aansluitingsverschil zelf is ook geen onderwerp van geschil. De ondernemer had moeten of kunnen begrijpen dat een dergelijke handelwijze tot gevolg kon hebben dat er te weinig belasting zou zijn betaald, hetgeen ook is gebeurd.
Met betrekking tot het gedeelte van de boete dat ziet op de facturen van de maatschappij overweegt de rechtbank als volgt. Op de inspecteur rust de bewijslast om de feiten en omstandigheden, op basis waarvan volgens de inspecteur sprake is van opzet, overtuigend aan te tonen. De inspecteur stelt dat sprake is van opzet omdat de facturen valselijk zijn opgemaakt en door het aanleveren van die facturen bij zijn boekhouder, de ondernemer willens en wetens gehandeld heeft op een manier waardoor te weinig omzetbelasting is afgedragen.
Verklaringen ongeloofwaardig
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in de op hem rustende bewijslast is geslaagd gelet op het volgende.
De bestuurder van de maatschappij heeft tegenover de inspecteur op schrift verklaard geen werkzaamheden te hebben verricht voor de ondernemer. Vervolgens heeft de ondernemer een schriftelijke verklaring vermeend van bestuurder ingebracht. Die gestelde verklaring is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig, omdat de bestuurder – die vervolgens weer benaderd is door de inspecteur – aangeeft die verklaring niet te hebben ondertekend. De facturen die van zijn onderneming afkomstig zouden zijn, herkende hij ook niet.
In het oordeel van de rechtbank weegt voorts mee dat de ondernemer er meerdere keren op is gewezen dat hij op basis van de bekende financiële gegevens, dergelijke aanzienlijke facturen – tienduizenden euro’s – niet contant of bancair kan hebben betaald. De ondernemer beschikte namelijk niet over dergelijke geldbedragen. Hij heeft ongeloofwaardig verklaard dat hij wel over voldoende contanten beschikte door de verhoging van zijn hypotheek in het verleden en door een geldlening van zijn vader die via de bank is gelopen. De rechtbank acht die verklaringen van de ondernemer ongeloofwaardig, mede gelet op het feit dat de laatste hypotheekverhoging 10 jaar voor het onderhavige tijdvak heeft plaatsgevonden en dat van de gestelde geldlening van de vader via de bank uit de bancaire stukken niets is gebleken. De rechtbank acht het daarom buiten redelijke twijfel dat de facturen niet zijn voldaan en dat de werkzaamheden niet zijn verricht.
Deze facturen heeft de ondernemer desondanks aan zijn boekhouder aangeleverd. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op de feiten en omstandigheden in samenhang bezien, doen blijken dat de ondernemer opzettelijk voorbelasting heeft geclaimd terwijl hij wist dat daar geen recht op bestond. De boetebeschikking is terecht opgelegd en de rechtbank acht de boete passend en geboden.
Geef een reactie