
De Belastingdienst is door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in het gelijk gesteld in een zaak die een in België woonachtige belastingadviseur had aangespannen over de vpb-aanslag die een van zijn vennootschappen opgelegd had gekregen. De belastingadviseur bracht met zijn in België gevestigde BVBA € 106.352 in rekening bij een in Nederland gevestigde BV van hem. In de aangifte vpb 2014 van de Nederlandse vennootschap werd het aan haar in rekening gebrachte bedrag ten laste van de winst gebracht, omdat het om een concerndienst zou gaan. Het hof oordeelt echter dat de betaling is verricht met het oogmerk om de in België gevestigde BVBA als haar (middellijk) aandeelhouder te bevoordelen.
Belastingadviseur
De belastingadviseur is sinds 2003 samen met zijn echtgenote woonachtig in België. In 1987 richtte hij in Nederland een belastingadvieskantoor op. In 2003 werd besloten de werkelijke leiding van het belastingadvieskantoor over te brengen naar België en de statuten aan te passen naar Belgisch recht. Sindsdien bestond de bezoldiging van de belastingadviseur uit loon in natura, namelijk uit de terbeschikkingstelling van enkele voertuigen en een woning in België. Daarnaast was de belastingadviseur sinds 2003 ook enig aandeelhouder en bestuurder van een andere (in Nederland gevestigde) vennootschap, waarmee hij tot 1 januari 2013 een participatie had in een maatschap, een accountants- en advieskantoor.
Herstructurering
In 2013 vond er een herstructurering plaats, waarbij de maatschap opging in een kantoor dat als NV werd gedreven. De in 2003 opgerichte vennootschap van de belastingadviseur hield sindsdien indirect 50% van de aandelen in dat kantoor. Via een aansluitovereenkomst, een terbeschikkingstellingsovereenkomst, een arbeidsovereenkomst en een managementovereenkomst kwamen de verschillende betrokkenen bij de herstructurering in 2013 onder meer overeen dat de belastingadviseur managementactiviteiten zou blijven verrichten voor het nieuwe kantoor, tegen een vergoeding van € 105.000 per jaar.
VPB-aangifte
De belastingadviseur was dus inmiddels werkzaam voor het nieuwe kantoor. Toch bracht de vennootschap waarmee hij sinds de jaren tachtig het belastingadvieskantoor had gedreven op 31 december 2014 een factuur uit aan zijn andere vennootschap. Op de factuur van € 106.352 stond onder meer ‘Honoraruim conform doorlopende opdracht’ vermeld.
Inlichtingen in België
Nadat beide vennootschappen vpb-aangifte over 2014 hadden gedaan besloot de Nederlandse Belastingdienst om inlichtingen te vragen aan de Belgische belastingautoriteit. De Belgische fiscus liet weten dat de in België gevestigde vennootschap (waarmee vroeger het belastingadvieskantoor was gedreven) inmiddels vooral een managementvennootschap van de belastingadviseur leek en niet zozeer zelf activiteiten ontplooide. De Belastingdienst week daarop bij beide vennootschappen af van de aangifte en weigerde akkoord te gaan met de in aftrek gebrachte factuur van € 106.352 bij de in 2003 opgerichte vennootschap.
Oordeel Hof
De belastingadviseur spande daarop een rechtszaak aan tegen de fiscus. De rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde vorig jaar echter de fiscus in het gelijk. Ook in hoger beroep vist de belastingadviseur nu achter het net. De betaling door de in Nederland gevestigde BV is verricht met het oogmerk om de in België gevestigde BVBA als haar (middellijk) aandeelhouder te bevoordelen, oordeelt het hof. Er is dus sprake van een onttrekking aan het vermogen van de in Nederland gevestigde BV die niet ten laste van haar winst komt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de BV de kosten van € 106.352 niet ten laste van haar winst kan brengen.
De in Nederland gevestigde BV beschikt bovendien naar het oordeel van het hof niet over een vaste inrichting in België. Het enkele feit dat de belastingadviseur soms werkte vanuit huis in België, is onvoldoende om de aanwezigheid van een vaste inrichting van de BV in België aan te nemen. De weigering van de aftrek van het bedrag van € 106.352 is ook niet in strijd met EU-recht en de inspecteur heeft het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden, oordeelt het hof. Daarmee is het hoger beroep van de belastingadviseur ongegrond.
Geef een reactie