
Een inspecteur legt een belastingplichtige een aanslag IB/PVV 2017 en 2018 op naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.027,- respectievelijk € 19.300,-. De belastingplichtige ontving in 2017 en 2018 rente en dividend voor een bedrag van in totaal € 3.576,- (2017) en € 2.041,- (2018). In 2018 leidt de belastingplichtige een ongerealiseerd koersverlies op beleggingen van € 250,-.
Voor het hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of de heffing in box 3 wegens schending van artikel 14 EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM bij dat verdrag lager is. Het hof stelt dat de Hoge Raad in haar arrest van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 heeft geoordeeld dat het met ingang van 1 januari 2017 geldende forfaitaire stelsel van belastingheffing in box 3 de door artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 1 EP gewaarborgde rechten op stelselniveau schendt. En dat rechtsherstel moet worden geboden door het werkelijke rendement in de heffing te betrekken als dat lager is dan het in aanmerking genomen forfaitaire rendement.
Wel rechtsherstel geboden, koersverlies niet in aanmerking genomen
Het hof biedt rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement voor de jaren 2017 en 2018 in de heffing te betrekken. Het hof gaat daarbij uit van de in 2017 respectievelijk 2018 ontvangen bedragen aan rente en dividend. Het hof neemt het in 2018 geleden ongerealiseerde koersverlies van € 250 bij de vaststelling van het werkelijke rendement niet in aanmerking. Het hof vermindert vervolgens de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.576,-. En vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.041,-.
In haar oordeel wijst de Hoge Raad erop dat de door het hof gestelde standpunten volgens het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705 verdedigbaar zijn. De Hoge Raad oordeelt dat bij de vaststelling van het box -inkomen wel degelijk rekening moet worden gehouden met het ongerealiseerde koersverlies van € 250,- in 2018.
De inspecteur heeft het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van belastingplichtige voor het jaar 2018, dus na de uitspraak van het hof, herberekend naar aanleiding van het genoemde arrest van 24 december 2021 en verminderd tot € 822,-. Omdat dit bedrag lager is dan het door het hof in aanmerking genomen bedrag van € 2.041,-, verminderd met het ongerealiseerde koersverlies van € 250,-, bestaat geen aanleiding tot een verdere vermindering van de aanslag, zo oordeelt de Hoge Raad.
Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2024:855
Geef een reactie