
Het ministerie van Financiën meldt dat honderdduizenden Nederlanders die vanaf 2017 mogelijk te veel box 3-heffing hebben betaald met ingang van deze week geïnformeerd gaan worden. Als er sprake is van een terugbetaling, dan moeten ze nog zeker tot 2026 wachten.
Zelf aanpassing vragen
De Hoge Raad oordeelde drie jaar geleden in het kerstarrest dat de fiscus er (vanaf 2017) ten onrechte van uitging dat particulieren met een vermogen boven de heffingsvrije drempel in elk geval 33 procent van hun vermogen beleggen en dat miljonairs hun geld volledig beleggen – met bijbehorende rendementsaannames. Dat uitgangspunt is volgens de Hoge Raad in strijd met de Europese regels.
Er is een overgangsregeling die geldt totdat een nieuwe methode om vermogensbelasting te heffen is ingevoerd. Maar ook die regeling, uitgaande van een jaarlijks te bepalen rendement voor sparen en beleggen afzonderlijk, is niet houdbaar omdat daarin geen rekening wordt gehouden met verliezen op de beurs, zo oordeelde de Hoge Raad eerder dit jaar. In dit geval moeten beleggers wel zelf een verlaging van de aanslag vragen.
De strop voor de schatkist is potentieel € 14 miljard. Volgens de Volkskrant zou de Belastingdienst volgend jaar tot ongeveer 2,7 miljoen belastingaanslagen opnieuw moeten berekenen voor meer dan een half miljoen beleggende Nederlanders.
Volgend jaar formulier invullen
De fiscus legt de materie uit in een brief die tussen dinsdag en 6 november wordt verstuurd. Wie compensatie wil, moet volgend jaar het formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR) invullen. Dat komt in juni online. In theorie kan de Belastingdienst gaan vragen om een onderbouwing van het werkelijke rendement dat wordt opgegeven. Wie meer rendement heeft gemaakt dan daadwerkelijk is belast, ontspringt de dans en hoeft niets in te vullen.
Eind volgend jaar zou dan de definitieve, herberekende box 3-aanslag volgen.
De Belastingdienst heeft een factsheet opgesteld over de hersteloperatie
De belastingdienst wordt opgezadeld met een gigantische hoeveelheid onnodig extra werk m.b.t. de aanslagen wat (bijna) helemaal bestaat uit SPAARGELD. De percentages hiervoor hebben ze al immers vastgesteld en de tijdig bezwaarmakers zijn terugbetaald. Dat kan nu ook eenvoudig gebeuren door het percentage aan te passen en het teveel betaalde geld terug te betalen. Nu wordt het onnodig lang opgehouden en moeten de gedupeerden zeker tot 2026 wachten totdat ze eindelijk eens over hun eigen geld kunnen beschikken. De regering komt al langer geld en hebben ons geld al lang uitgegeven. Hoe zeker is 2026 en wordt het dan niet weer (deels) uitgesteld/opgehouden omdat de belasting dienst niet genoeg mensen heeft.
regering komt al langer geld TEKORT en dit mag geen reden zijn de gedupeerden nog langer te laten wachten. Destijds bezwaar maken had geen zin, werd er gezegd. Alle bezwaren werden destijds inderdaad afgewezen! In jan. 2017, 2018 etc. de voorlopige aanslagen betaald, hetgeen nu pas in 2026 terugbetaald wordt.
2017 en 2018 zijn toch al afgewikkeld. Niet bezwaarmakers krijgen, onterecht, niks terug. Er loopt nog wel een procedure maar de kans op succes schat ik op 0,000036%
Beste Loek, ik heb ook ambtshalve vermindering aangevraagd naast bezwaren ieder jaar apart in jan. 2022, mei en sept. voor de zekerheid vanwege verschillende berichten. Ik heb per jaar brieven ontvangen dat ik in het massaal plus val en vorige week ook een brief dat ik mee doe in de procedure, dat zou dus over alle vier jaren moeten zijn. Tip: ga NU nog om ambtshalve vermindering vragen over 2019 en 2020, dan draai je voor deze jaren ook mee. Proberen is het waard, voor 2019 moet u dit voor 31 dec. gedaan hebben. Succes en groeten, Trudy
regering komt al langer geld TEKORT en dit mag geen reden zijn de gedupeerden nog langer te laten wachten. Destijds bezwaar maken had geen zin, werd er gezegd. Alle bezwaren werden destijds inderdaad afgewezen! In jan. 2017, 2018 etc. de voorlopige aanslagen betaald, hetgeen nu pas in 2026 terugbetaald wordt.
Testen van het rechtsherstel volgens het plan Idsinga voor Box 3 van 17 september 2024 voor beleggen met 70% aandelen en 30% obligaties
Op 17 september 2024 kwam het plan van staatssecretaris voor fiscaliteit Folkert Idsinga voor rechtsherstel op basis van de uitspraken van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 2024.
Op basis daarvan zijn testen gedaan voor beleggen met 70% aandelen en 30% obligaties.
Die verhouding is op basis van de weging in de belastingwet vanaf 2017.
Er is gekozen voor een test van 23 jaar Box 3 vanaf de start eind 2000.
Daarnaast is gekozen voor een test van 7 jaar Box 3 vanaf de start eind 2016.
Dat is dus vanaf de start van het stelsel met de verschillende forfaitaire rendementen.
Er wordt daarbij voor beide testen uitgegaan van een bedrag aan de start zonder verdere inleg of opnames gedurende de genoemde periodes behalve voor de opnames voor de betaling van de jaarlijkse bankkosten en van de jaarlijkse Vermogensrendementsheffingen.
Er wordt alleen gekeken naar de vermogens boven het heffingsvrij vermogen.
In de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024 wordt een werkelijk rendement inclusief de fiscale behandeling daarvan geïnterpreteerd op basis van hetgeen de Hoge Raad aangeeft als beoogd door de wetgever bij de vorming van het forfaitair stelsel.
Dat werkelijk rendement van de Hoge Raad is zonder aftrek van kosten en inflatie.
Verder is er daarbij fiscaal geen verrekening van lagere of zelfs negatieve rendementen met hogere rendementen in latere jaren.
Het door de Hoge Raad geïnterpreteerde rendement wijkt af van zowel het nominale werkelijke rendement als wel het reële werkelijke rendement zoals die gebruikelijk zijn.
In het plan van staatssecretaris Idsinga van 17 september 2024 wordt de Hoge Raad uitspraak gevolgd.
Dat wordt ook toegepast in beide testen en dat voor de belastingjaren 2017 tot en met 2023.
De referentie voor de bepaling van het forfaitaire rendement voor Beleggen in de belastingwet voor Aandelen is de MSCI Europe Gross index met herbeleggen van het dividend en zonder aftrek van kosten.
In deze testen is gekozen voor de Euro versie en wordt die per belastingjaar toegepast voor het reken rendement.
Voor Obligaties is de referentie in de belastingwet de gemiddelde jaarlijkse rente van de jongste tienjarige Nederlandse staatsobligaties zonder aftrek van kosten.
In deze testen wordt deze ook per belastingjaar toegepast voor het reken rendement en wordt verder net gedaan alsof het een spaarrekening is met elk jaar rente op rente.
Er wordt gerekend met 1% bankkosten per belastingjaar op basis van de omvang van de beleggingen in elk jaar.
Als argumentatie kan gekeken worden naar het “Eindrapport van de Commissie Inkomstenbelasting” van 18 juni 2013 (Dijkhuizen). Over de Bankkosten wordt op blad 63 over Tabel 4.2.1 gemeld “Er is bij deze opstelling bij gebrek aan geschikte bronnen geen rekening gehouden met kosten, zoals bewaarloon en transactiekosten (enkele tienden tot een half procent per transactie) bij Aandelen en Obligaties, beheerskosten bij beleggingsfondsen (een half procent tot enkele procenten per jaar) en kosten voor Vermogensbeheer.”.
Om te zien wat de invloed is op de toekomstige koopkracht voor de belegger wordt er rekening gehouden met de inflatie op basis van de CPI (Consumenten Prijs Index) december waarden van het CBS.
Voor de belastingjaren 2017, 2019, 2021 en 2023 blijkt in beide testen dat er geen sprake is van rechtsherstel aangezien de werkelijke rendementen volgens de Hoge Raad interpretatie hoger zijn dan de forfaitaire rendementen.
Echter voor de belastingjaren 2018, 2020 en 2022 zijn de werkelijke rendementen volgens de Hoge Raad interpretatie aanzienlijk lager dan de forfaitaire rendementen en zelfs behoorlijk negatief.
Dat heeft tot gevolg dat voor het belastingjaar 2022 het gehele geïnde Box 3 belastingbedrag wordt terugbetaald.
Voor de terugbetaling van de belastingjaren 2018 en 2020 hangt het echter af of er voor 24 december 2021 al bezwaar was gemaakt of anders de massaal bezwaar plus procedure gunstig uitvalt voor de betreffende Box 3 belastingbetalers.
Test voor 23 jaar Box 3 vanaf eind 2000
Het prijspeil van eind 2023 is 167,1% van dat van eind 2000.
De gemiddelde inflatie per jaar over 23 jaar is 2,26%.
De volgende in de test gevonden resultaten zijn in de waarden van eind 2000 oftewel met verwerking van de inflatie.
Dat is relevant voor de koopkracht na 23 jaar beleggen vanaf eind 2000.
Zonder enige belastingheffing zou de waarde eind 2023 112,1% zijn.
Dat komt neer op een reëel rendement vóór belasting na 23 jaar van totaal slechts 12,1% (en van gemiddeld slechts 0,50% per jaar).
Met belastingheffing en zonder rechtsherstel is de waarde eind 2023 echter slechts 81,9%.
Het effect van de belastingheffing is een verlaging van de waarde met 30,2%.
Ten opzichte van het reële rendement vóór belasting komt dat neer op een effect van de belastingheffing van 249%.
Rechtsherstel voor alleen 2022 geeft een vergoeding van 1,43% waardoor de totale waarde komt op 83,3%.
Rechtsherstel voor ook 2018 en 2020 geeft een aanvullende vergoeding van 2,33% waardoor de totale waarde dan uitkomt op 85,7%.
Dan is er dus nog steeds sprake van een significant reëel verlies van 14,3% na 23 jaar beleggen en het betalen van de Vermogensrendementsheffingen over 20 van de 23 belastingjaren.
Tegenover dat verlies van 14,3% voor de belegger staat echter dan nog steeds een resterende belastingheffing voor de staat van 21,4%. Dat is bovendien zonder enig risico ontvangen, hetgeen niet voor de belegger geldt.
Test voor 7 jaar Box 3 vanaf eind 2016
Het prijspeil van eind 2023 is 125,6% van dat van eind 2016.
De gemiddelde inflatie per jaar over 7 jaar is 3,30%.
De volgende in de test gevonden resultaten zijn in de waarden van eind 2016 oftewel met verwerking van de inflatie.
Dat is relevant voor de koopkracht na 7 jaar beleggen vanaf 2016.
Zonder enige belastingheffing zou de waarde eind 2023 108,6% zijn.
Dat komt neer op een reëel rendement vóór belasting van totaal slechts 8,6% (en van gemiddeld slechts 1,19% per jaar).
Met belastingheffing en zonder rechtsherstel is de waarde eind 2023 96,4%.
Het effect van de belastingheffing is een verlaging van de waarde met 12,3%.
Ten opzichte van het reële rendement vóór belasting komt dat neer op een effect van de belastingheffing van 142%.
Rechtsherstel voor alleen 2022 geeft een vergoeding van 1,68% waardoor de totale waarde komt op 98,0%.
Rechtsherstel voor ook 2018 en 2020 geeft een aanvullende vergoeding van 2,74% waardoor de totale waarde dan uitkomt op 100,8%.
Opvallend is dat er dan pas sprake is van een marginale reëel winstje van slechts 0,8% na 7 jaar beleggen en Vermogensrendementsheffingen betalen over 4 van de 7 belastingjaren.
Dus ondanks de relatief hoge bruto jaarrendementen van de jaren 2017, 2019, 2021 en 2023 zijn de vergoedingen voor 2018, 2020 en 2022 niet in staat om tot een significant reëel rendement voor de belegger te komen.
Tegenover die 0,8% voor de belegger staat echter dan nog steeds een resterende belastingheffing voor de staat van 7,3%. Dat is bovendien zonder enig risico ontvangen, hetgeen niet voor de belegger geldt.
Als EENMALIG TIJDIG bezwaar maken over 2017-2020 juridisch (zonodig in cassatie ) wat intensiever getoetst wordt aan mėėrdere artikelen van het EVRM, dan kan voor de groep van die 12.000 EENmalige bezwaarmakers ,voor deze 2017-2020 periode WEL een volledig rechtsherstel ad integrum worden gevorderd.
Als er geen bezwaar werd gemaakt in periode 2017-2020 helaas dan hoogstens een fooi, bv 100€ ,als een genoeg -doening,maar dan pas in 2027-2028 of nog later……..