De WOZ-waarde van de woning van een man en zijn fiscale partner bedraagt in 2021 € 2.377.000,-. Door de hoogte van de waarde van de woning krijgen de man en zijn vrouw te maken met de villataks. In 2021 is deze villataks van toepassing als de WOZ-waarde meer bedraagt dan € 1.110.000,-. Boven het maximum voor gewone woningen bedraag het eigenwoningforfait € 4.585 + 2,35% van de WOZ-waarde als deze hoger is dan € 1.110.000,-. (2021). Het vastgestelde saldo inkomsten en aftrekposten uit de eigen woning in 2021 bedraagt € 2.898,- positief. Het eigenwoningforfait bedroeg € 35.324,-, de aftrekbare rente € 6.336,- en de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld € 26.090,-.
Ondanks Hillen-aftrek nog positief inkomen uit eigen woning
Omdat het eigenwoningforfait hoger is dan de aftrekbare kosten van de eigen woning hebben de man en zijn vrouw recht op een aftrek omdat zij geen of een geringe eigenwoningschuld hebben. Omdat deze Hillen-aftrek vanaf 2019 geleidelijk is afgebouwd resteert nog steeds een positief inkomen uit eigen woning van € 2.898,-. De man vindt het onterecht dat nog steeds belastingheffing plaats vindt over het positieve saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning.
De heffing van de villataks en de afbouw van de Hillen-aftrek is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, betoogt hij bij de rechtbank Noord-Holland. Hij stelt ook dat de heffing leidt tot schending van égalité-beginsel en tot schending van artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM.
De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis de regeling van het eigenwoningforfait berust op het uitgangspunt dat de eigen woning voor de inkomstenbelasting als bron van inkomen geldt. Het was de bedoeling het woongenot te belasten alsof de belastingplichtige zijn eigen woning verhuurt aan een derde.
Eigen woning is mix van beleggen en besteding
In de toelichting bij het Belastingplan van 2008 is, volgens de rechtbank, in het kader van evenwichtige maatregelen voor diverse inkomens- en vermogensgroepen ook gekeken naar de huidige vormgeving van het eigenwoningforfait. De hoogte van het destijds nog als huurwaardeforfait aangeduide eigenwoningforfait werd vóór de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaald door de eigen woning te beschouwen als een mix van een belegging (waardeontwikkeling) en een besteding (verkrijgen van woongenot). Bij de belegging kan dan inkomstenbelasting worden geheven, bij een besteding niet. Van een directe koppeling van de hoogte van het eigenwoningforfait aan deze twee aspecten is echter onder de sinds 1 januari 2001 geldende regeling geen sprake meer.
Volgens de rechtbank blijkt uit de wettekst en de wetsgeschiedenis dat de wetgever bewust heeft gekozen voor het eigenwoningforfait van 2,35% voor woningen vanaf een bepaalde waarde en voor het afbouwen van de Hillen-regeling. Het is inherent aan deze politiek-bestuurlijke keuzes dat het vastgestelde saldo inkomsten en aftrekposten uit de eigen woning voor het onderhavige jaar € 2.898,- positief bedraagt. Aangenomen moet worden dat de wetgever de financiële gevolgen van de afbouw van de Hillen-regeling heeft voorzien. Er zijn in dit geval geen bijzondere omstandigheden die een afwijking van de wet rechtvaardigen.
Gerechtvaardigde inmenging op ongestoord genot van eigendom
De man stelde dat het stelsel voor de bepaling van het belastbare saldo inkomsten en aftrekposten uit de eigen woning in strijd is met het in artikel 1 EP neergelegde recht op ongestoord genot van eigendom en het in artikel 14 EVRM neergelegde verbod op discriminatie. De rechtbank oordeelt dat voorop moet worden gesteld dat het heffen van belasting een inmenging is in het door artikel 1 EP gewaarborgde recht op ongestoord genot van eigendom, maar dat deze inmenging in het algemeen gerechtvaardigd is. Wel moet die inmenging een ‘fair balance’ tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang respecteren. Daarbij gaat het erom of er een redelijke, proportionele verhouding is tussen de gehanteerde middelen en het met de heffing beoogde doel.
De rechtbank ziet in het door de man aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van strijd met het in artikel 14 EVRM neergelegde gelijkheidsbeginsel. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat voor de berekening van het eigenwoningforfait gevolgen dienen te worden verbonden als de waarde van de eigen woning van een belastingplichtige op of boven een bepaald bedrag ligt. De rechtbank is van oordeel dat de wetgever met het aanbrengen van dit onderscheid binnen de door hem toekomende beoordelingsvrijheid is gebleven.
Financiële situatie leidt niet tot individuele en buitensporige last
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een individuele en buitensporige last zoals de man betoogt. Bij die beoordeling moeten de gevolgen van de heffing over de inkomsten uit de eigen woning worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Daarbij is het inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang een belangrijk aanknopingspunt. Gezien het gezamenlijke box 1-inkomen van de man en zijn fiscale partner van € 150.553,- is de rechtbank van oordeel dat de belastingheffing over het positieve saldo inkomsten en aftrekposten uit de eigen woning niet leidt tot een individuele en buitensporige last.
De man beroept zich tot slot op het égalitébeginsel dat voorziet in de verplichting om schadevergoeding te betalen bij rechtmatig handelen door de overheid. Waar het daarbij om gaat is dat bepaalde burgers niet onevenredig nadeel dienen te lijden van maatregelen in het algemeen belang in vergelijking met andere burgers. Het is daarbij vereist dat het gaat om nadeel dat slechts een kleine groep van personen treft (dus bijzonder is) en dat duidelijk groter is dan iemand normaal gesproken aan nadeel van maatregelen in het algemeen belang heeft te verwachten (dus abnormaal is). Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen sprake. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Geef een reactie