
De voetbalclub vond dat de exploitatiebijdrage die een zakenman had overgemaakt als omzet kon worden gerekend, in aansluiting op de definitie van het begrip omzet in het jaarrekeningenrecht. Maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven stelt vast dat de TVL een eigen definitie van omzet kent. De minister heeft de subsidie dan ook op goede gronden vastgesteld op € 184.199,08, in plaats van op de € 550.000,- waar de club aanspraak op dacht te kunnen maken.
Mislukte overname
In 2018 voerde de voetbalclub gesprekken met een zakenman die een meerderheidsbelang wilde verkrijgen in de club. In afwachting van goedkeuring van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) leverde de zakenman alvast een exploitatiebijdrage. Dat geld mocht de club besteden aan kosten en uitgaven die tot doel hadden de organisatie van de club te professionaliseren en nieuwe spelers aan te trekken. Uiteindelijk gaf de KNVB geen toestemming voor de aandelentransactie.
TVL
De profclub diende een aanvraag in een subsidie op grond van de TVL. Op basis van de daarbij opgegeven omzetbedragen werd € 185.098,04 subsidie verleend. Bij de vaststellingsaanvraag onderbouwde de club de omzet in Q2 van 2019 (referentieomzet) aan de hand van de eigen financiële administratie, waarbij de exploitatiebijdrage van de zakenman werd meegeteld. Op basis van de voorlopige berekening in de vaststellingsaanvraag, zou de voetbalclub in aanmerking komen voor een subsidie van € 550.000,-. Maar bij de vaststelling van de subsidie telde de minister de exploitatiebijdrage niet mee, omdat deze bijdrage volgens hem geen omzet is in de zin van de TVL. Daarom werd de subsidie vastgesteld op € 184.199,08.
Argumenten voetbalclub
In de daaropvolgende rechtszaak die de club aanspant buigt het College zich over de vraag of de exploitatiebijdrage moet worden aangemerkt als omzet van de onderneming.
De voetbalclub vindt dat de exploitatiebijdrage tot haar omzet behoort. Zij voert aan dat de definitie van het begrip ‘omzet’ uit artikel 2.3.1, eerste lid, van de TVL aansluit bij de definitie van ‘netto-omzet’ uit artikel 2:377, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de uitleg die daaraan wordt gegeven in het jaarrekeningenrecht. Dat is ook zo bedoeld door de regelgever. Alle inkomsten die voldoen aan de definitie van ‘netto-omzet’ zijn daarmee ook omzet in de zin van de TVL. Volgens de voetbalclub valt de exploitatiebijdrage gezien de jaarrekening onder de definitie van ‘netto-omzet’ en is deze alleen al daarom omzet voor de TVL.
In het geval dat de TVL toch een eigen definitie van ‘omzet’ kent, zoals het College eerder heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 26 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:270), dan voert de voetbalclub aan dat er een prestatie stond tegenover de levering van de exploitatiebijdrage. Die tegenprestatie bestond eruit dat de voetbalclub de bijdrage heeft aangewend om de club te professionaliseren. Ook kreeg de zakenman, in ruil voor zijn bijdrage, toegang tot meerdere faciliteiten van de club waaronder een speciale lounge en de businessclubs. De exploitatiebijdrage is dus een opbrengst uit levering van diensten, en daarmee omzet in de zin van artikel 2.3.1, eerste lid, van de TVL.
Kwalificatie accountant niet doorslaggevend
Het College stelt vast dat het begrip ‘omzet’ uit artikel 2.3.1, eerste lid, van de TVL nagenoeg gelijkluidend is aan het begrip ‘netto-omzet’ zoals gedefinieerd in artikel 2:377, zesde lid, van het BW. Dat betekent echter nog niet dat alle inkomsten die op basis van het jaarrekeningenrecht meetellen als netto-omzet, ook omzet zijn in de zin van de TVL. De TVL kent een eigen definitie van omzet, zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 26 april 2022 en daaropvolgende rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:206). Dat betekent dat moet worden beoordeeld of de exploitatiebijdrage kan worden beschouwd als een opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming in de zin van artikel 2.3.1, eerste lid, van de TVL. Voor die beoordeling is niet doorslaggevend welke kwalificatie de accountant van de onderneming aan de exploitatiebijdrage heeft gegeven, omdat de accountant het jaarrekeningenrecht toepast en niet de TVL.
Uit eerdere rechtspraak van het College volgt dat inkomsten niet kunnen worden beschouwd als opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming in de zin van de TVL, als de geldverstrekker geen concrete tegenprestatie kan eisen van de onderneming (zie de uitspraak van 13 december 2022, ECLI:NL:CBB:2022:798). Het College heeft eveneens geoordeeld dat het enkele feit dat inkomsten geoormerkt zijn of verstrekt zijn met een bepaald doel, nog niet voldoende is om die inkomsten gelijk te stellen met opbrengsten uit levering van diensten (zie de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CBB:2023:294 en de uitspraak van 7 mei 2024, ECLI:NL:CBB:2024:331).
Geen concrete tegenprestatie afgesproken
De voetbalclub heeft toegelicht dat de exploitatiebijdrage was geoormerkt, in die zin dat die moest worden besteed aan vooraf vastgestelde doelen die allemaal verband hielden met de professionalisering van de club. Dat is ook zo vastgelegd in de ‘subordinated loan agreement’ (SLA) die gesloten is tussen de voetbalclub en de zakenman. Uit de SLA blijkt naar het oordeel van het College echter niet dat er een concrete tegenprestatie was afgesproken waar de zakenman aanspraak op kon maken. Dat hij, als investeerder, toegang kreeg tot enkele faciliteiten van de club, maakte geen onderdeel uit van de SLA en was niet afdwingbaar. De exploitatiebijdrage kan dan ook niet worden beschouwd als opbrengst uit levering van goederen of diensten, zodat geen sprake is van omzet in de zin van artikel 2.3.1, eerste lid, van de TVL.
Het College oordeelt dat de minister de subsidie van de voetbalclub op goede gronden heeft vastgesteld op € 184.199,08. Het beroep is ongegrond.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2025:59
Geef een reactie