
Het staat de rechter vrij om anders te oordelen dan de tuchtrechter. Volgens vaste rechtspraak kan de rechter aan het tuchtoordeel dat in strijd met de gedragsregels is gehandeld, niet zonder meer de gevolgtrekking verbinden dat de advocaat ook civielrechtelijk aansprakelijk is wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm.
Dat benadrukt procureur-generaal Van Peursem nog maar eens in een recente conclusie. In dat advies aan de Hoge Raad gaat de PG uitgebreid in op de verhouding tussen het oordeel van de tuchtrechter en dat van de civiele rechter.
Vastgoedondernemer met schulden
In de zaak heeft een advocaat een vastgoedondernemer bijgestaan bij het afhouden van schuldeisers. De ondernemer kreeg daarbij hulp van een van zijn eigen schuldeisers: een ondernemer in de kassenbouw en zijn persoonlijke holdingmaatschappij. In dat kader zijn verschillende (vastgoed)transacties tot stand gekomen tussen de ondernemer, diens schuldeisers en de schuldeiser uit de kassenbouw met zijn holding.
De advocaat heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van deze transacties. De ondernemer uit de kassenbouw stelt dat de advocaat daarbij, handelend in zijn rol als advocaat, tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens hem, door hem niet van deelname aan deze transacties te weerhouden, althans hem daar niet voor te waarschuwen.
De rechtbank heeft de vordering van de ondernemer uit de kassenbouw en zijn holding afgewezen. In hoger beroep beroepen zij zich op het – na het vonnis in eerste aanleg -gegeven oordeel van de Raad van Discipline en het Hof van Discipline, waarin is geoordeeld dat de advocaat in strijd met de gedragsregels voor advocaten heeft gehandeld. Ook het hof wijst echter, mede op basis van dat oordeel, hun vordering af.
Betekenis tuchtoordeel voor civiele aansprakelijkheidsprocedure
Daartegen komen de ondernemer uit de kassenbouw en zijn holding – naar Van Peursem meent – tevergeefs op in cassatie. In de kern is daarvoor redengevend dat schending van een tuchtrechtelijke norm niet zonder meer ook civielrechtelijke aansprakelijkheid meebrengt, hetgeen het hof naar het oordeel van de PG op juiste en inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd.
De PG komt mede tot die conclusie aan de hand van deze beschouwing over de betekenis van een tuchtoordeel voor een civiele aansprakelijkheidsprocedure:
Aan een civiele procedure tegen een beroepsbeoefenaar gaat regelmatig een tuchtprocedure vooraf, (mede) als een soort opstap [22]. Advocaten zijn ingevolge art. 46 Aw aan tuchtrechtspraak onderworpen, onder meer ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degene wiens belangen zij als zodanig (behoren te) behartigen en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze wettelijke betamelijkheidsnorm is nader uitgewerkt in de Gedragsregels Advocatuur 2018, die de binnen de advocatuur bestaande opvattingen over zorgvuldige beroepsuitoefening weergeven [23]. Zo verplicht Gedragsregel 9 – de volgens de tuchtrechter door [verweerder 1] geschonden regel waar [eisers] in deze civiele zaak (onder verwijzing naar het tuchtoordeel) een beroep op doet – dat de advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorgdraagt dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt.
Schending van een gedragsregel levert vaak een tuchtrechtelijk gegrond verwijt op [24] (zoals ook in de tuchtprocedure voorafgaand aan deze zaak). Bij de civielrechtelijke aansprakelijkheidsvraag kan de burgerlijke rechter betekenis toekennen aan het tuchtoordeel over het gewraakte handelen, maar dat hoeft niet. Het staat de rechter vrij om anders te oordelen dan de tuchtrechter [25]. Volgens vaste rechtspraak kan de rechter aan het tuchtoordeel dat in strijd met de gedragsregels is gehandeld, niet zonder meer de gevolgtrekking verbinden dat de advocaat ook civielrechtelijk aansprakelijk is wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm [26].
Dat komt omdat voor tuchtrecht en aansprakelijkheidsrecht verschillende ratio’s gelden en daarmee andere doelen worden nagestreefd, zodat er sprake is van te onderscheiden toetsingsmaatstaven. Tuchtrechtelijk ontoelaatbaar handelen hoeft dan ook niet te betekenen dat sprake is van een civielrechtelijke onrechtmatige daad, alleen al niet omdat niet iedere tuchtrechtelijk gesanctioneerde gedragsnorm gelijk valt te stellen met een maatschappelijke betamelijkheidsnorm. Tuchtrecht is gericht op het algemeen belang van bevordering van een goede wijze van beroepsuitoefening, terwijl het aansprakelijkheidsrecht is gericht op de behartiging van het individuele belang van vergoeding van geleden schade [27]. De tuchtnorm strekt dan ook niet tot vaststelling van civielrechtelijke aansprakelijkheid en dus niet tot bescherming tegen individueel geleden schade, zoals het aansprakelijkheidsrecht dat wel doet [28]. Een tuchtrechtelijke gedragsregel kan wel een rol spelen bij de onrechtmatigheidsvraag, maar het is geen één-op-één-relatie: overtreding van een gedragsregel levert niet automatisch strijd op met de maatschappelijke zorgvuldigheid [29]. Zo wegen in het aansprakelijkheidsrecht ook de eigen gedragingen van eiser mee, terwijl in het tuchtrecht de focus (vrijwel) volledig ligt op het handelen van de beroepsbeoefenaar [30]. In een tuchtprocedure gelden verder niet de ruime mogelijkheden tot opheldering van feiten en bewijsregels die in een civiele aansprakelijkheidszaak ter bescherming dienen van de aangesprokene. De bewijsmogelijkheden in een tuchtprocedure zijn zeer beperkt in vergelijking met een aansprakelijkheidsprocedure [31]. Een tuchtuitspraak kan daardoor berusten op uitgangspunten die na bewijslevering in een civiele zaak feitelijk onjuist blijken te zijn [32]. Ook het gegeven dat kosten van tuchtprocedures in beginsel niet worden aangemerkt als ‘redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid’ volgens art. 6:96 lid 2 onder b BW in een aansprakelijkheidszaak, wijst erop dat tuchtrechtelijk laakbaar handelen en de vraag naar civielrechtelijke aansprakelijkheid verschillende (procedurele) materie betreft [33].
Vanwege deze wezenlijke verschillen tussen tuchtrecht en aansprakelijkheidsrecht staat het de civiele rechter dan ook vrij om ondanks een tuchtrechtelijke veroordeling geen civielrechtelijke aansprakelijkheid aan te nemen [34] – nog daargelaten dat voor dat laatste ook vereist is dat sprake is van schade, causaal verband en relativiteit, waar de tuchtrechter niet over kan oordelen [35]. De civiele rechter kan als autonome rechter, die niet aan een tuchtrechtoordeel is gebonden, ook (al dan niet op basis van een ander partijdebat dan in de tuchtzaak) anders naar een zaak kijken dan de tuchtrechter heeft gedaan en aan de hand van een eigen weging van de relevante feiten en omstandigheden beoordelen of sprake is van een schending van een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm [36]. Een tuchtuitspraak heeft geen gezag van gewijsde [37]. Het komt dan ook regelmatig voor dat de gewone rechter en de tuchtrechter verschillend oordelen [38]. Wel dient de civiele rechter zijn afwijkende oordeel van dat van de tuchtrechter zodanig te motiveren dat het – ook in het licht van de beoordeling door de tuchtrechter – voldoende begrijpelijk is [39].
Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad tot een oordeel komt.
Parket bij de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2025:516
22 W.F. Hendriksen & L.H. Rammeloo, Tuchtrecht en civiel recht: gescheiden systemen, WPNR 2008/6778, p. 952 en 957; E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 125; H. van Dam-Lely, De interactie tussen rechtspraak in tuchtzaken en civiele zaken, AA 2016/0499, p. 499; J.F. Garvelink, Aansprakelijkheid van de controlerend accountant, in: J.B.S. Hijink e.a. (red.), Handboek Jaarrekeningenrecht (VDHI nr. 164) 2020/50.4.
23 E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 21.
24 Idem.
25 Idem, p. 125; M.F. Mooibroek & H. Uhlenbroek, De betekenis van een tuchtrechtelijk oordeel over de beroepsaansprakelijkheid overschat?, AV&S 2013/6, par. 1.
26 Rov. 3.5 uit het arrest NTK/ […], al aangehaald; HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0690, NJ 2003/537, m.nt. W.M. Kleijn, PW 2004/21672, m.nt. W.M. Kleijn, rov. 3.3 ( […] ); rov. 5.4.3 uit het arrest Vie d’Or, al aangehaald; HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2082, NJ 2008/529, m.nt. C.C. van Dam, AB Klassiek 2009/40, m.nt. A.A. van Rossum, rov. 4.4.3 (Actuarissen/Vie d’OR); HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:831, AA 2015/0691, m.nt. B.C.M. Waaijer, NJ 2015/479, m.nt. S. Perrick, JOR 2015/189, m.nt. J.J. van Hees; JA 2015/73, m.nt. H.J. Delhaas, JIN 2015/89, m.nt. G.J. de Bock, rov. 3.5.3 ([…] /De Novitaris). Vgl. ook Jansen, GS Onrechtmatige daad, 2024, art. 6:162 BW, aant. 6.1.11.2; Lindenbergh, T&C Burgerlijk Wetboek, art. 6:162 BW, aant. 8e; E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 21 en 125; M.F. Mooibroek & H. Uhlenbroek, a.w., AV&S 2013/6, par. 1; W.F. Hendriksen & L.H. Rammeloo, a.w., WPNR 2008/6778, p. 953-957; A. Hammerstein, Tuchtrecht mag afwijken van burgerlijk recht, WPNR 2012/6954, p. 921; H. van Dam-Lely, a.w., AA 2016/0499, p. 500-501.
27 M.F. Mooibroek & H. Uhlenbroek, a.w., AV&S 2013/6, par. 2; W.F. Hendriksen & L.H. Rammeloo, a.w., WPNR 2008/6778, p. 954-955; P.C. Van Es, Notarieel tuchtrecht en civiel recht; meten met twee maatmannen? in: A.G. Castermans e.a. (red.), De maatman in het burgerlijk recht, 2008, p. 207-208, zie ook rov. 3.3 uit het […]-arrest, al aangehaald.
28 E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 125; M.F. Mooibroek & H. Uhlenbroek, a.w., AV&S 2013/6, par. 2; W.F. Hendriksen & L.H. Rammeloo, a.w., WPNR 2008/6778, p. 956.
29 HR 7 februari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AG5190, rov. 3.2 ([…] / […]). Zie ook E.J.A.M. van den Akker, a.w. 2001, p. 103 en Asser/Sieburgh 6-IV 2023/79.
30 J.F. Garvelink, Aansprakelijkheid van de controlerend accountant, in: J.B.S. Hijink e.a. (red.), Handboek Jaarrekeningenrecht (VDHI nr. 164) 2020/50.4.
31 E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 125; W.F. Hendriksen & L.H. Rammeloo, a.w., WPNR 2008/6778, p. 955.
32 E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 125.
33 E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 125-126 en W.F. Hendriksen & L.H. Rammeloo, a.w., WPNR 2008/6778, p. 953-954, onder verwijzing naar rov. 3.3 van het […]-arrest (al aangehaald) en HR 3 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4097, NJ 2005/324, m.nt. J.B.M. Vranken, rov. 3.9 (L./psychiater).
34 E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 125; M.F. Mooibroek & H. Uhlenbroek, a.w., AV&S 2013/6, par. 1.
35 P.C. Van Es, Notarieel tuchtrecht en civiel recht; meten met twee maatmannen? in: A.G. Castermans e.a. (red.), De maatman in het burgerlijk recht, 2008, p. 208-213; E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 126.
36 J.F. Garvelink, Aansprakelijkheid van de controlerend accountant, in: J.B.S. Hijink e.a. (red.), Handboek Jaarrekeningenrecht (VDHI nr. 164) 2020/50.4; M.F. Mooibroek & H. Uhlenbroek, a.w., AV&S 2013/6, par. 2; conclusie van A-G Franx (ECLI:NL:PHR:1986:AG5190) onder 4 vóór het al aangehaalde arrest […] / […]; P.C. Van Es, Notarieel tuchtrecht en civiel recht; meten met twee maatmannen? in: A.G. Castermans e.a. (red.), De maatman in het burgerlijk recht, 2008, p. 220.
37 Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2022/158.
38 E.A.L. van Emden & M. de Haan, a.w. 2014, p. 21-22; M.F. Mooibroek & H. Uhlenbroek, a.w., AV&S 2013/6, par. 6.
39 HR 22 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2452, AB 2017/362, m.nt. R. Ortlep, JA 2017/154, m.nt. R.T.L. Vaessen, JOR 2018/30, m.nt. R.G.J. de Haan, Ondernemingsrecht 2018/33, m.nt. D.L. Barbiers & J.B.S. Hijink, TvI 2018/25, m.nt. M.H.S. Berghuijs & S.S.J.P. Roestenberg, rov. 3.3.2. Vgl. ook 3.30 van de voorafgaande conclusie van A-G Hartlief (ECLI:NL:PHR:2017:430), Jansen, GS Onrechtmatige daad, 2024, art. 6:162 BW, aant. 6.1.11.3 en Lindenbergh, T&C Burgerlijk Wetboek, art. 6:162 BW, aant. 8e, allen onder verwijzing naar HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1532, NJ 2003/151, m.nt. F.C.B. van Wijmen, rov. 3.6.3 (Telfout).
Geef een reactie