Op de aftrekbaarheid van verliezen op een schuldvordering wordt een uitzondering gemaakt als een belastingplichtige aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang houdt onder zulke voorwaarden en omstandigheden een lening verstrekt dat daardoor een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Het is aan de inspecteur om in zulke gevallen te bewijzen dat sprake is van een onzakelijke lening. Dat spreekt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uit in een recente zaak over de IB-aangifte van een zelfstandig mode-importeur. Het hof oordeelt dat de fiscus daar in dit geval niet in slaagde.
Faillissement
De ondernemer richtte met een eigen bv en enkele andere vennootschappen samen een nieuwe bv op die zich bezighield met de opstart en exploitatie van een webshop voor kinderkleding. Door de levering rechtstreeks aan de consument hoopte de importeur hogere winstmarges te realiseren. De ondernemer bezat 80,2% van de aandelen. De Rabobank leende onder voorwaarden 150.000 euro voor de financiering van de voorraad. In de voorwaarden werd opgenomen dat vijf anderen ook geldleningen aan de bv zouden verstrekken tot een bedrag van in totaal € 457.080. Deze leningen werden achtergesteld bij de lening van de Rabobank. De mode-importeur leent daarnaast 50.000 euro aan de bv. De looptijd daarvan is vijf jaar, met mogelijkheid tot vervroegde aflossing. De rente bedraagt 4% en moet jaarlijks worden voldaan. Over de zekerheden is opgenomen dat de bv op eerste verzoek zekerheid zal verschaffen. Het loopt echter anders dan gedacht. De kinderkleding-bv gaat namelijk in maart 2013 failliet, de schulden aan de mode-ondernemer en anderen blijven onbetaald.
Negatief resultaat uit overige werkzaamheden?
In zijn ib-aangifte over 2012 neemt de man vervolgens een verlies uit terbeschikkingstelling van € 44.000 in aanmerking als resultaat uit overige werkzaamheden voor het verlies op het aan de bv uitgeleende bedrag. De inspecteur accepteert dat verlies echter niet. Bij het hof was vervolgens in geschil of het verlies op de aan de kinderkleding-bv uitgeleende gelden in aanmerking kan worden genomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden.
Uitzondering
Het hof overweegt daarover dat als een belastingplichtige een schuldvordering heeft op een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, de daaruit voortvloeiende baten en lasten worden aangemerkt als (tot het inkomen uit werk en woning behorend) belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Dat betekent dat verliezen op een dergelijke vordering in beginsel leiden tot een negatief resultaat (verlies) uit overige werkzaamheden. Op die aftrekbaarheid van verliezen op een schuldvordering wordt een uitzondering gemaakt als een belastingplichtige aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang houdt een lening verstrekt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daardoor een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Als geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan de vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden, moet worden verondersteld dat bij die verstrekking door de belastingplichtige een debiteurenrisico wordt gelopen dat deze derde niet zou hebben genomen.
Belang aandeelhouder
In dat geval moet – behoudens bijzondere omstandigheden – ervan worden uitgegaan dat de belastingplichtige/aandeelhouder dit risico heeft aanvaard, niet als crediteur, maar met de bedoeling het belang van de vennootschap in de hoedanigheid van aandeelhouder te dienen. Een eventueel verlies op de lening vloeit dan voort uit het aandeelhouderschap en kan in zoverre niet als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking worden genomen. (vgl. HR 9 mei 2008, nr. 43.849, ECLI:NL:HR:2008:BD1108; HR 25 november 2011, nr. 08/05323, ECLI:NL:HR:2011:BN3442; HR 25 november 2011, nr. 10/04588, ECLI:NL:HR:2011:BP8952). De bewijslast dat sprake is van een onzakelijke lening rust op de inspecteur.
Onvoldoende bewijs
Het hof acht de inspecteur in dit geval niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast en overweegt hiertoe het volgende. De mode-importeur heeft gesteld dat met het oog op de nieuwe activiteiten (verkoop van kleding via internet, zonder tussenkomst van de detailhandel) een gedegen ondernemingsplan is opgesteld. Alhoewel dit plan niet door hem is overgelegd, acht het hof het bestaan van dit plan aannemelijk. Daarbij weegt het hof mee dat de ondernemer kan bogen op een jarenlange relevante verkoopervaring in de textielbranche. Ook acht het hof aannemelijk dat de Rabobank en de andere geldverstrekkers hun beslissing de nieuwe ondernemingsactiviteiten te financieren (mede) op dit ondernemingsplan hebben gebaseerd.
Gelijke omstandigheden
De omstandigheden waaronder de ondernemer en die derden op basis van dat ondernemingsplan bereid waren leningen te verstrekken zijn nagenoeg gelijk: een – ook in de markt – nieuwe ondernemingsactiviteit (verkoop rechtstreeks aan particulieren via internet), een gering eigen vermogen van de debiteur en voorrang voor de Rabobank (achterstelling en zekerheden). De andere vennootschappen die geld leenden hebben daarbij als onafhankelijke derden, zonder dat zij middellijk of onmiddellijk aandeelhouder waren, aanzienlijk hogere bedragen aan de kinderkleding-bv uitgeleend dan de mode-importeur heeft gedaan. Net als aan hem zijn ook aan deze geldverstrekkers geen zekerheden verschaft. Anders dan bij de mode-importeur het geval is, is de looptijd van hun leningen onbepaald en zijn hun vorderingen achtergesteld bij de vordering van de Rabobank. Zij hebben daarbij een vaste rente bedongen die weliswaar hoger is dan de door de mode-importeur bedongen rente, maar waaraan een neerwaarts risico (uitbetaling afhankelijk van het dividend) is verbonden.
Nu door deze onafhankelijke derden tegen een vaste rente leningen zijn verstrekt onder voorwaarden die naar het oordeel van het Hof zelfs slechter zijn dan de aan de lening van de mode-importeur verbonden voorwaarden, kan niet worden gezegd dat hij met zijn geldlening aan de bv een debiteurenrisico heeft genomen dat door een onafhankelijke derde (niet zijnde aandeelhouder) niet zou zijn aanvaard. Gelet hierop is van een onzakelijke lening geen sprake, spreekt het hof uit.
Geef een reactie