Het Europese Hof van Justitie (HvJ) heeft geoordeeld dat een lid van de raad van commissarissen van een stichting geen BTW-ondernemer is, ook al is hij op geen enkele wijze hiërarchisch ondergeschikt ten opzichte van het bestuursorgaan of de raad van commissarissen van de stichting. De betreffende commissaris verricht namelijk niet zelfstandig een economische activiteit, omdat hij noch in eigen naam, noch voor eigen rekening, noch onder zijn eigen verantwoordelijkheid handelt, maar voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van diezelfde raad, en evenmin het economische bedrijfsrisico draagt.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch had prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie over de kwestie. Met zijn vraag wenste de verwijzende rechter in essentie te vernemen of de artikelen 9 en 10 van de BTW-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een lid van de raad van commissarissen van een stichting, zoals verzoeker in het hoofdgeding, zelfstandig een economische activiteit uitoefent in de zin van die bepalingen, en dientengevolge moet worden aangemerkt als belastingplichtige voor de BTW. De man is lid van de raad van commissarissen van een stichting waarvan de kernactiviteit bestaat in het blijvend aanbieden van huisvesting aan hulpbehoevenden.
Economisch en zelfstandig
Om die vraag te kunnen beantwoorden moet volgens het HvJ worden onderzocht of een activiteit als lid van de raad van commissarissen van een stichting, zoals uitgeoefend door verzoeker in het hoofdgeding, moet worden aangemerkt als „economisch” en vervolgens, in voorkomend geval, of die activiteit „zelfstandig” wordt uitgeoefend. Het economische karakter van de activiteit werd door partijen niet betwist, aangezien de activiteit duurzaam wordt verricht en degene die de activiteit uitoefent een vergoeding ontvangt.
Zelfstandig uitoefenen van de activiteit
Toch is volgens het Hof geen sprake van BTW-ondernemerschap, omdat niet voldaan is aan het zelfstandige karakter daarvan. ‘Gelet op het voorgaande moet op de voorgelegde vraag worden geantwoord dat de artikelen 9 en 10 van de btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een lid van de raad van commissarissen van een stichting, zoals verzoeker in het hoofdgeding – die wat de uitoefening van zijn werkzaamheden als lid van die raad betreft weliswaar op geen enkele wijze hiërarchisch ondergeschikt is ten aanzien van het bestuursorgaan of de raad van commissarissen van die stichting, doch noch in eigen naam, noch voor eigen rekening, noch onder zijn eigen verantwoordelijkheid handelt, maar handelt voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van diezelfde raad, en evenmin het economische bedrijfsrisico draagt, aangezien hij een vaste vergoeding ontvangt die niet afhankelijk is van zijn deelname aan vergaderingen of van zijn feitelijk gewerkte uren –, niet zelfstandig een economische activiteit verricht.’
Geef een reactie