Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is door het Gerechtshof Amsterdam in het ongelijk gesteld over de vermeende ontoelaatbaarheid van een samenwerkingsverband tussen notarissen en belastingadviseurs. Het Hof ziet in de samenwerking geen concrete tot de individuele notarissen te herleiden gedragingen die vanuit het oogpunt van zelfstandigheid en onafhankelijkheid tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Volgens toezichthouder BFT was onder meer sprake van een verboden samenwerking, omdat het belastingadvieskantoor een fiscale eenheid vormt met een accountantskantoor en notarissen niet mogen samenwerken met accountants.
Uitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2021:279
Het notariskantoor is een zelfstandige Limited Liability Partnership (LLP), waarin de praktijkvennootschappen van drie notarissen en vijftien advocaten deelnamen en samenwerkten. Per 1 januari 2000 was het kantoor (toen nog in de vorm van een maatschap) een samenwerkingsverband aangegaan met een belastingadvieskantoor (destijds ook een maatschap). Beide partijen spreken over een strategische alliantie.
Tuchtklacht
Het BFT had eerder een tuchtklacht ingediend bij de Kamer voor het notariaat over het samenwerkingsverband. De tuchtklacht werd volgens de toezichthouder ingediend om duidelijkheid te verkrijgen over de (on)toelaatbaarheid van de samenwerking. Het BFT achtte de wijze waarop de notarissen sinds 2000 praktisch invulling hebben gegeven aan de samenwerking in strijd met de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van een notaris.
Klacht niet-ontvankelijk
De Kamer voor het notariaat verklaarde de tuchtklacht van het BFT echter niet-ontvankelijk. Tussen het BFT en de notarissen was vanaf 2004 meerdere malen contact geweest over de toelaatbaarheid van de intensieve samenwerking. Ook hebben diverse controles plaatsgevonden door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) op het kantoor. Verder was het algemeen bekend dat de notarissen een intensieve samenwerking hadden met de belastingadviseurs. In al die jaren had de KNB geen aanleiding gezien het samenwerkingsverband af te keuren. Het BFT komt als toezichthouder na al die jaren geen beroep op het tuchtrecht toe, oordeelde de tuchtrechter. De kamer kwam daarom niet tot een inhoudelijke behandeling van de klacht.
Hoger beroep: principiële vraag
Het BFT stelde hoger beroep in en betoogde bij het hof dat de klacht wel degelijk ontvankelijk is. Het BFT voerde onder meer aan dat de intensiteit van de samenwerking en daarmee de strijdigheid met de onafhankelijkheid van de notaris niet algemeen bekend was. Ook was volgens het BFT de principiële vraag aan de orde in hoeverre een onafhankelijk toezichthouder als het BFT beperkt kan worden in zijn klachtrecht door (mogelijke) resultaten uit ‘kwaliteitsbevorderende activiteiten’ van een beroepsorganisatie als de KNB. De kamer zou voorbij zijn gegaan aan de beperkte taken van de KNB op het gebied van het beoordelen van samenwerkingsverbanden.
Geen klacht over concrete gedragingen van individuele notarissen
Het Hof komt echter tot een ander oordeel. Daarbij overweegt het Hof dat uit artikel 93 lid 1 Wna valt af te leiden dat het tuchtrecht tot doel heeft ten behoeve van het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op concrete gedragingen van en/of bezwaren tegen individuele notarissen. De notarissen maken weliswaar deel uit van een samenwerkingsverband, maar de enkele vraag naar de toelaatbaarheid van dit samenwerkingsverband is onvoldoende om de notarissen in dit geval aan het notariële tuchtrecht te onderwerpen. Daarvan zou alleen sprake kunnen zijn als dit samenwerkingsverband zou zijn te herleiden tot concrete gedragingen van de individuele notarissen. Enkel het deel uitmaken van een (al dan niet toelaatbaar) samenwerkingsverband – dat bovendien reeds sinds 2000 bestaat en dat al bestond toen ieder van de notarissen tot notaris werd benoemd – geldt niet als een dergelijke concrete gedraging van (ieder van) de notarissen, oordeelt het Hof.
Omdat het BFT ook anderszins de klacht niet heeft geconcretiseerd door een gedraging of gedragingen van (een van) de notarissen te noemen die in strijd is of zijn met artikel 93 Wna, kan het Hof niet anders beslissen dan tot niet-ontvankelijkheid van de door het BFT ingediende klacht.
Marcel Rompes zegt
Art. 18 lid 1 wet op het notarisambt:
1 De notaris kan een samenwerkingsverband aangaan met beoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed.
Dus waarom niet met accountants die net als notarissen onpartijdig en onafhankelijk zijn, in tegenstelling tot advocaten en belastingadviseurs?