Het executoriaal derdenbeslag dat een RA liet leggen op de periodieke pensioenuitkering van een niet-betalende klant leverde hem in 2019 bij de Accountantskamer een waarschuwing op. Die maatregel wordt nu in hoger beroep geschrapt. Niet omdat de beslaglegging door de beugel kon, maar omdat de Accountantskamer verkeerd rekende bij het ingaan van de driejaarstermijn. Die in de Wta vastgelegde verjaringstermijn ging namelijk lopen op het moment van beslaglegging en kan niet pas later in de periode van drie jaar dat de pensioenuitkering werd ingehouden ingaan, oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De klacht tegen de accountant is daarom niet-ontvankelijk.
Uitspraak: ECLI:NL:CBB:2021:720
De RA had in 2014 nog flink wat openstaande rekeningen bij de klant uitstaan, een ondernemer met een eenmanszaak die in financiële problemen verkeerde. In een civiele procedure wordt de klant veroordeeld tot betaling van € 41.329,89. Daarna werd op 13 november 2014 namens de RA executoriaal derdenbeslag gelegd onder het ABP op een periodieke pensioenuitkering van de ondernemer. Dit derdenbeslag is tot het faillissement van diens bedrijf in december 2017 gehandhaafd.
Waarschuwing Accountantskamer
In 2019 verklaarde de Accountantskamer een klacht van de failliete ondernemer over de beslaglegging gegrond. De tuchtrechter oordeelt dat weliswaar al op 13 november 2014 beslag is gelegd op de pensioenuitkering van de man bij het ABP, maar dat het beslag heeft voortgeduurd tot december 2017. Omdat op grond van dit beslag maandelijks geld werd ingehouden op de pensioenuitkering is tot december 2017 sprake geweest van doorgaand handelen van de RA. Dit handelen valt gedeeltelijk binnen de periode van drie jaar vóór 21 november 2018 (de dag waarop het klaagschrift is verzonden) en in zoverre is hierover tijdig geklaagd en is de klacht ontvankelijk. Verder overweegt de Accountantskamer met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel dat de RA tegenover de klant bewust een niet houdbaar civielrechtelijk standpunt heeft ingenomen en op basis daarvan beslag heeft laten leggen op de pensioenuitkering en dat beslag heeft gehandhaafd tot het moment in december 2017 waarop het bedrijf failliet is verklaard. Hieruit volgt dat de accountant bij het uitoefenen van zijn civielrechtelijke bevoegdheden als schuldeiser heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Daarin ligt ook besloten dat de RA zich in een te vergaande mate heeft laten leiden door zijn eigen belang en dat levert strijd op met het fundamentele beginsel van objectiviteit. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft de RA door zo te handelen ook het accountantsberoep in diskrediet gebracht en dat is in strijd met het fundamentele beginsel van professionaliteit.
Hoger beroep: beroep op verjaringstermijn
De accountant ging tegen dat oordeel in hoger beroep. Bij het CBb stelde hij onder meer dat de klacht over de beslaglegging niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Daartoe voerde hij aan dat op 13 november 2014 beslag is gelegd op een periodieke pensioenuitkering en dat de klant vanaf dat moment ook bekend was met het beslag, zodat de klachttermijn van drie jaar op dat moment is gaan lopen. Er is volgens hem geen sprake van voortdurend onrechtmatig of verwijtbaar handelen. Ten tijde van het indienen van de klacht was de verjaringstermijn van drie jaar reeds verstreken.
Oordeel CBb
Het CBb vindt de accountant gelijk heeft met die redenering. Het College stelt vast dat de klant erover heeft geklaagd dat de RA ten onrechte beslag heeft laten leggen op een pensioenuitkering aan hem, waardoor in de periode van december 2014 tot 20 december 2017 maandelijks ten onrechte een bedrag van € 1.000,- is ingehouden op deze uitkering. De klacht houdt niet in dat na de datum van beslaglegging feiten en omstandigheden zijn opgekomen die ertoe hadden moeten leiden dat de RA het handhaven van het beslag had moeten heroverwegen. De accountant heeft op 13 november 2014 beslag gelegd op de pensioenuitkering van de klant en de klant was ook bekend met dit beslag, zodat de driejaarstermijn met ingang van die datum is gaan lopen. De klant heeft op 21 november 2018 een klaagschrift ingediend bij de Accountantskamer. Dit betekent dat de klacht niet binnen de driejaarstermijn is ingediend. Het klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk, oordeelt het CBb. De andere grieven behoeven daarom geen bespreking meer.
Geef een reactie