Een horecaondernemer uit het Gelderse Epe heeft tevergeefs bij de Hoge Raad om herziening gevraagd van zijn veroordeling eind 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens belastingfraude. De boekhouder van de man trok zijn belastende verklaring die hij bij de FIOD had afgelegd in, maar de Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af en houdt daarmee toch de gevangenisstraf in stand die het hof de ondernemer oplegde.
De destijds 54–jarige Epenaar werd in 2016 door de rechtbank Gelderland vrijgesproken van het stelselmatig oplichten van een bank door grootschalige fraude met incassocontracten, zoals het OM hem verweet. Wel werd hij veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en een geldboete van € 10.000,- voor het doen van onjuiste aangifte inkomstenbelasting over 2007. De ondernemer had als begunstigde van een Nederlands Antilliaanse Stichting Particulier Fonds (SPF) het resultaat van een aandelentransactie moeten aangeven in box II als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang, oordeelde de rechtbank. Hij en zijn broer waren namelijk zogeheten achterligger – economisch eigenaar of begunstigde – van de SPF
In hoger beroep kwam het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eind 2019 tot een aanzienlijk zwaardere straf voor de belastingfraude. Anders dan de rechtbank had gedaan, hield het hof namelijk niet alleen rekening met het daadwerkelijke fiscale benadelingsbedrag over 2007, te weten € 42.062,00. De constructie met de SPF en de daaraan gelieerde vennootschappen was zó opgetuigd dat daarmee in potentie een veel hoger benadelingsbedrag kon worden behaald. Daarnaast woog het hof de opstelling van verdachte tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting in zijn nadeel mee: ‘Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven en heeft geen inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen’. Het hof kwam daarom tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Herzieningsverzoek na gewijzigde verklaring boekhouder
Uit een arrest van de Hoge Raad van deze week blijkt nu dat de Eper ondernemer een herzieningsverzoek heeft ingediend dat betrekking heeft op die veroordeling. Bij de FIOD had de boekhouder van de ondernemer namelijk aanvankelijk verklaard dat hij niet wist van een trustvermogen of van andere belangen van de verdachte op de Nederlandse Antillen. Van de term achterligger had hij naar eigen zeggen ook niet eerder gehoord.
In een nieuwe verklaring die bij het herzieningsverzoek bij de Hoge Raad werd gevoegd liet de boekhouder echter weten: “Als dit in een verklaring staat die ik heb afgelegd bij de opsporingsambtenaren van de FIOD dan is dit niet correct geweest, althans geen correcte weergave van mijn woorden of de feiten. Ik heb dit namelijk, mijn inziens, ook niet zo verklaard. Ik was op de hoogte van het feit dat de [broers] bezittingen / belangen hadden op Bonaire. Dat was mij zeker bekend.”
De Hoge Raad vindt dat echter onvoldoende:
‘Vooropgesteld moet worden dat een aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen. De door [betrokkene 1] opgegeven redenen voor het terugkomen op zijn eerder afgelegde verklaring leveren echter onvoldoende grond op om aan te nemen dat de nieuwe verklaring juist is. De bij de aanvraag overgelegde verklaring wekt dus niet een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Daarom kan buiten beschouwing blijven dat het hof de bewezenverklaring van het opzet van de aanvrager op het onjuist doen van de aangifte niet uitsluitend heeft gegrond op de omstandigheid dat de aanvrager [betrokkene 1] niet volledig heeft geïnformeerd. Het hof heeft immers overwogen dat nog belangrijker is dat van enige gedegen kennis van [betrokkene 1] (of andere betrokken boekhouders) op dit betreffende terrein van het fiscale recht niet is gebleken en niet is gebleken van gedegen advisering op de aan de orde zijnde punten. De bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 1] tast deze laatste overweging niet aan.’
De aanvraag tot herziening is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond en wordt afgewezen.
Geef een reactie