Bij de box 3-heffing die een belastingbetaler kreeg opgelegd was geen sprake van een individuele en buitensporige last als bedoeld in artikel 1 EP, heeft het gerechtshof Amsterdam geoordeeld. Bij de beoordeling daarvan moet de gehele financiële situatie van de belanghebbende worden betrokken.
De belastingbetaler voerde in hoger beroep bij het hof aan dat hij in strijd met artikel 1 van het EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last als gevolg van de box 3-heffing over 2017, omdat zijn gehele vermogen enkel uit bank- en spaartegoeden bestaat en het rendement dat hij daarover geniet lager is dan het bedrag aan belasting dat hij hierover moet betalen.
Verweer: alleen kijken naar bezittingen en schulden in box 3
De rechtbank had volgens de man ten onrechte overwogen dat de gevolgen van de vermogensrendementsheffing moeten worden bezien in samenhang met zijn gehele financiële positie; deze gevolgen dienen volgens hem uitsluitend te worden getoetst ten aanzien van zijn bezittingen en schulden in box 3. In dat geval zou de conclusie moeten zijn dat de verschuldigde belasting in box 3 hoger is dan het behaalde rendement op de door hem aangehouden bank- en spaartegoeden. Een dergelijke excessieve belastingheffing dient te worden aangemerkt als een individuele en buitensporige last, aldus de belastingbetaler. Ook het oordeel dat zich slechts dan een individuele en buitensporige last kan voordoen als deze last zich in zijn geval sterker laat voelen dan in het algemeen is volgens hem onjuist, aangezien het volgens de man berust op de hiervoor door hem gestelde denkfout.
Oordeel hof
Het hof is het daar niet mee eens en spreekt uit dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last. Het hof voegt hier aan toe dat het oordeel van de rechtbank bevestiging vindt in het arrest HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:994, waarin – in lijn met eerdere arresten – is geoordeeld dat bij de beoordeling van het al dan niet aanwezig zijn van een individuele en buitensporige last de gehele financiële situatie van de belanghebbende dient te worden betrokken, waarbij het inkomen uit werk en woning van de belanghebbende een belangrijk aanknopingspunt vormt. Ook het oordeel van de rechtbank dat de vermogensrendementsheffing ten aanzien van de belanghebbende alleen dan kan leiden tot een individuele en buitensporige last indien en voor zover deze last zich in zijn geval sterker laat voelen dan in het algemeen, is in overeenstemming met de vaste jurisprudentie hierover van de Hoge Raad. In deze jurisprudentie van de Hoge Raad is – anders dan belanghebbende stelt – ook acht geslagen op de relevante jurisprudentie van het EHRM.
Geef een reactie