In ruim veertig jaar is de koopkracht van de Nederlandse bevolking per saldo met 58 procent gestegen. De grootste vooruitgang vond plaats in de jaren 1999–2009 (22 procent). Dit melden de Universiteit Leiden en het CBS.
Inkomensgelijkheid
De inkomensongelijkheid in Nederland is in de afgelopen veertig jaar groter geworden, maar sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw zijn de verschillen tussen huishoudens aan de boven- en onderkant vrij stabiel. Studenten en mensen in de bijstand hebben het minst te besteden, zelfstandigen met een eigen bedrijf, werkenden en gezinnen met kinderen het meest. Het onderzoek maakt duidelijk dat de kloof tussen het primaire inkomen en het besteedbaar inkomen groter wordt. Met premies en heffingen zorgt de overheid ervoor de verschillen ongeveer gehalveerd worden.
Vette en magere jaren
De koopkrachtstijging is niet in elk decennium even groot geweest. Na de tweede oliecrisis van 1979 volgden zware economische tijden. In 1981 was sprake van een koopkrachtdaling van 2 procent. Twee jaar later was de achteruitgang met 2,3 procent nog groter en werd een historisch dieptepunt bereikt. Richting de jaren 90 herstelde de koopkracht, met een sterke impuls in 1990 toen een herziening van het belastingstelsel plaatsvond. Ook in 2001 is het Nederlandse belastingstelsel herzien, waarbij een lastenverlichting voor de bevolking resulteerde in de grootste koopkrachtstijging in veertig jaar (6,3 procent).
In 2006 en 2007 trok de Nederlandse economie hard aan. De doorsnee koopkracht van de bevolking nam in beide jaren met meer dan 3 procent toe. De economische crisis die eind 2008 begon leidde ertoe dat de koopkracht na 2009 vier jaren op rij daalde. Na deze economische crisis krabbelde de Nederlandse economie vanaf 2014 langzaam uit het dal. De relatief grote koopkrachttoename in 2016 had te maken met beleidsmaatregelen om het economisch herstel te bespoedigen. In 2020 groeide de koopkracht met 2,2 procent. Dat kwam vooral door cao-loonafspraken, fiscale maatregelen en financiële coronasteun van de overheid.
Koopkracht zelfstandigen
De koopkracht van zelfstandigen groeide in het eerste decennium van deze eeuw met 34 procent. Van 2006 op 2007 maakten zij de grootste koopkrachtvooruitgang mee van in doorsnee 8,4 procent. Naast de economische groei in die jaren speelden ook gunstige fiscale maatregelen een rol. Ook werknemers profiteerden van de economische groei in 2006 en 2007. Hun koopkracht steeg echter het meest in 2001 (8,3 procent), toen de arbeidskorting werd geïntroduceerd. Bij werknemers variëren de individuele koopkrachtontwikkelingen overigens minder dan bij zelfstandigen, van wie het inkomen van jaar op jaar sterk kan fluctueren.
Pensionado’s
Sinds 1990 ontwikkelde de koopkracht van pensioenontvangers zich in elk decennium minder gunstig dan die van werknemers. In tegenstelling tot gepensioneerden kunnen werknemers hun koopkracht zelf verbeteren door bijvoorbeeld over te stappen naar een beter betaalde baan. Ook kunnen zij profiteren van afspraken in hun cao. In de jaren 2009–2019 hadden gepensioneerden te maken met een koopkrachtverlies van bijna 5 procent. Dat kwam vooral doordat pensioenuitkeringen in deze jaren niet of nauwelijks werden geïndexeerd.
Geef een reactie