Het Friese Priore Accountants & Belastingadviseurs heeft tot aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geprocedeerd tegen een voormalige klant, een pluimveehouder waarvoor fiscale werkzaamheden waren verricht. Het accountantskantoor werd eerst door de klant aangeklaagd over fiscale werkzaamheden, maar die zaak liep op niets uit. Er was weliswaar een fout gemaakt door Priore, maar daarvoor kon het accountantskantoor niet aansprakelijk worden gesteld.
Priore probeerde daarna zowel bij de rechtbank als het hof om de proceskosten van ruim €12.000 vergoed te krijgen, omdat er sprake zou zijn van misbruik van procesrecht. In beide gevallen wordt het accountantskantoor niet in het gelijk gesteld. Het hof oordeelt dat niet kan worden geconcludeerd dat de vordering van de pluimveehouder op feiten en omstandigheden berustte waarvan zij de onjuistheid kenden of behoorden te kennen dan wel dat het stellingen betreft waarvan zij op voorhand moesten begrijpen dat deze in rechte geen kans van slagen hadden.
Fout Priore
De pluimveehouder spande in 2018 een rechtszaak aan, waarin hij het in Heerenveen gevestigde Priore aansprakelijk stelde voor belastingschade van meer dan een ton als gevolg van vermeende onjuiste fiscale advisering.
In dit vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen en geoordeeld: “(…) Priore heeft (…) bij het opstellen van de aangiften 2006 (…) een fout gemaakt door (…) de kwijtscheldingswinst ten volle als onbelast te vermelden in plaats van die te verrekenen met de verrekenbare verliezen. [geïntimeerden] (…) hebben vervolgens de aangiften door Priore laten indienen. De omstandigheid dat zij Priore de aangiften hebben laten opstellen en indienen, ontslaat hen niet van de verantwoordelijkheid voor de onjuistheid in hun aangiften. (…) De fout heeft de Belastingdienst kennelijk niet opgemerkt, zodat de Belastingdienst op basis van de aangiften ten onrechte heeft aangenomen dat de verrekenbare verliezen niet waren verrekend. Die fout was kenbaar. Uit de brieven aan en van de Belastingdienst (…) waarvan [geïntimeerden] (…) een kopie hebben ontvangen, was bekend dat verrekening moest plaatsvinden en aan de hand van de aanslag kon eenvoudig worden vastgesteld dat geen verrekening had plaatsgevonden. Dat geldt dus ook voor [geïntimeerden] (…), die bovendien ervaren ondernemers waren.
(…) [geïntimeerden] (…) hebben in de jaren daarna aanmerkelijk voordeel genoten van de gevolgen van hun onjuiste aangiften. Een aanzienlijk inkomen is immers onbelast gebleven. (…) [geïntimeerden] (…) verwijten Priore in wezen dat Priore niet ervoor heeft gezorgd dat zij nog meer profijt van de gevolgen van hun onjuiste aangiften hebben genoten. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet als beroepsfout aan Priore worden verweten dat zij geen fiscale constructies heeft geadviseerd die hadden bewerkstelligd dat [geïntimeerden] (…) (nog meer) profijt van hun onjuiste aangiften zouden hebben genoten. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant mochten [geïntimeerden] (…) verwachten dat deze de onjuistheid van de aangiften zo veel mogelijk zou proberen te herstellen en niet dat deze zou adviseren om daarvan zo veel mogelijk voordeel te behalen. (…)”.
Proceskosten
Tegen het vonnis werd geen hoger beroep ingesteld. Op 5 juli 2019 deelde de advocaat van Priore vervolgens aan de pluimveehouder mee dat de proceskostenveroordeling “slechts een deel van de kosten die cliënte heeft moeten maken om verweer te voeren” dekt, dat “Uit (…) het vonnis blijkt dat de rechtbank van oordeel was dat de procedure gebaseerd was op stellingen waarvan u (….) op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden” en dat “De procedure (…) zelfs een onrechtmatig oogmerk” had “namelijk om zo veel mogelijk voordeel te behalen uit een door de Belastingdienst gemaakt en voor u kenbare fout.” Ook heeft de advocaat van Priore aan de pluimveehouder te kennen gegeven dat “het voeren van een dergelijke onrechtmatige procedure leidt tot de verplichting om alle in verband met de procedure door cliënte gemaakte kosten te vergoeden.” en heeft hij de pluimveehouder aansprakelijk gesteld voor de door Priore geleden schade.
Priore spant zelf zaak aan
De pluimveehouder erkende echter geen aansprakelijkheid, waarna Priore bij de rechtbank in de tegenaanval ging. Bij de rechtbank vorderde Priore de pluimveehouder hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 12.649,80 aan door haar gemaakte buitengerechtelijke interne kosten in verband met de door de pluimveehouder aangespannen procedure. De rechtbank wees dat af, waarna Priore naar het hof stapte.
Maatstaf voor misbruik van procesrecht
Het hof stelt voorop dat een rechter in de regel bij het opleggen van een proceskostenveroordeling het zogenoemde ‘liquidatietarief’ dient te volgen. Alleen in buitengewone omstandigheden, waarbij gedacht moet worden aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad mag de rechter een partij veroordelen in de werkelijke kosten die aan de zijde van de andere partij zijn gevallen. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een vergoedingsplicht ter zake van alle in verband met een procedure gemaakte kosten kan ingeval van een eiser die een vordering instelt eerst sprake zijn als het instellen van die vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit doet zich pas voor als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (ECLI:NL:HR:2007:BA3516, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 en ECLI:NL:HR:2015:1600).
Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
Hof wijst vordering Priore af
Het hof verwerpt het standpunt van Priore. Anders dan Priore stelt volgt uit het vonnis in de door de pluimveehouder aangespannen procedure slechts dat “De omstandigheid dat zij Priore de aangiften hebben laten opstellen en indienen (…) hen niet van de verantwoordelijkheid voor de onjuistheid in hun aangiften” ontslaat en dat de fout “ook voor [geïntimeerden] (…), die bovendien ervaren ondernemers waren” kenbaar was. Het hof verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank en maakt dit tot het zijne. De verantwoordelijkheid voor hun belastingaangiften is niet op één lijn te stellen met toerekening van het advies van de nieuwe belastingadviseur over de beroepsfout van Priore aan de pluimveehouder of het aanmerken van handelen van deze adviseur als handelen van de pluimveehouder zelf.
Bedoelde eigen verantwoordelijkheid van de pluimveehouder maakt niet dat zij voor het opstellen en indienen van de aangiften in het geheel niet hebben mogen vertrouwen op Priore, laat staan dat hieruit volgt dat zij na hun overstap niet hebben mogen vertrouwen op de juistheid van het advies van de nieuwe belastingadviseur en de gegrondheid van de aansprakelijkstelling van Priore door de nieuwe adviseur. Ook hetgeen Priore overigens heeft gesteld, is onvoldoende om daartoe te kunnen concluderen. Dat de ondernemers achter de pluimveehouderij, zoals Priore stelt, ervaren ondernemers zijn, is daartoe onvoldoende. Gebruikelijk is immers dat ook ervaren ondernemers een belastingadviseur inschakelen omdat zij zelf niet over de benodigde inhoudelijke kennis beschikken. Zelfs als de ondernemers achter de pluimveehouderij, zoals Priore stelt, wisten dat het advies van de nieuwe adviseur en de aansprakelijkstelling van Priore voortborduurden op eerdere onjuiste aangiften, kon van hen in redelijkheid niet verwacht worden dat zij behoorden te begrijpen dat mogelijkerwijs sprake was een beroepsfout van hun nieuwe adviseur dan wel van handelen door deze nieuwe adviseur in strijd met voor hem geldende beroepsnormen.
Niet gebleken is dat de exploitanten van de pluimveehouderij hun nieuwe adviseur niet voor voldoende deskundig mochten houden of moesten twijfelen aan diens zorgvuldige taakvervulling. Dat deze nieuwe adviseur daarbij een standpunt innam dat niet strookte met het standpunt van Priore is daartoe niet voldoende. Dit te meer nu deze nieuwe adviseur de pluimveehouder (en Priore) op de hoogte heeft gesteld van de door Priore bij het opstellen van de aangiften 2006 gemaakte fout.
Niet kan dus worden geconcludeerd dat de vordering van de pluimveehouder berustte op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kenden of behoorden te kennen dan wel dat het stellingen betreft waarvan zij op voorhand moesten begrijpen dat deze in rechte geen kans van slagen hadden. Gelet op de terughoudendheid die bij deze beoordeling past, komt het hof dan ook tot het oordeel dat van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door de pluimveehouder door het aanspannen van de procedure geen sprake is.
Geef een reactie