De startersregeling van de TVL is van toepassing op een onderneming die zijn nieuwe bedrijfsactiviteiten onderbrengt onder de bestaande inschrijving als eenmanszaak in het handelsregister van de KvK. De ondernemer moet dan wel zijn oorspronkelijke bedrijfsactiviteiten hebben gestaakt en de nieuwe activiteiten mogen geen bedrijfsactiviteiten zijn die worden toegevoegd aan de bestaande bedrijfsactiviteiten. Bij de berekening van de hoogte van de TVL-noodsteun moet de ondernemer in dat geval worden aangemerkt als startende ondernemer. Dat heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geoordeeld, dat daarmee terugkomt op een eigen uitspraak die op 9 november 2021 in een andere zaak werd gedaan.
Dansschool gaat verder als café, aanvraag afgewezen
Een eenmanszaak spande de zaak aan tegen de afwijzing van haar aanvraag om noodsteun door de RVO. De eenmanszaak stond sinds 2010 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als dansschool. Na het staken van de danslessen opende de ondernemer in januari 2020 een (boeken)café. In november 2019 had zij die nieuwe bedrijfsactiviteit onder het bestaande KvK-nummer laten toevoegen in de registratie bij de KvK.
De RVO paste de startersregeling niet toe, omdat de eenmanszaak in 2010 voor de eerste maal was ingeschreven. De uitvoeringsorganisatie ging daarom bij de berekening van de noodsteun uit van de omzet van de onderneming in het vierde kwartaal 2019. Hierdoor kwam de eenmanszaak niet voor subsidie in aanmerking.
Oordeel CBb
Het CBb gaat niet mee in die opvatting van de RVO en oordeelt nu dat de afwijzing in strijd is met de TVL. Het College leidt uit een verklaring van de KvK af dat het, bij het geheel wijzigen van de bedrijfsactiviteiten van een onderneming die is ondergebracht in een eenmanszaak, gebruikelijk is dat de bestaande registratie onder het door de KvK toegekende KvK-nummer wordt aangepast. Volgens de KvK is het zeer ongebruikelijk om de bestaande registratie in het handelsregister bij het staken van de oorspronkelijke bedrijfsactiviteit en het starten van een nieuwe bedrijfsactiviteit te beëindigen, waarop direct een nieuwe registratie van een eenmanszaak plaatsvindt. Juridisch gezien bestaat er hiertoe in dit geval ook geen noodzaak, nu er in het geval van een eenmanszaak geen onderscheid bestaat tussen het privévermogen van de eigenaar en het vermogen van de eenmanszaak. De eenmanszaak is ook geen juridische entiteit. Verder zou een dergelijke manier van registreren ook tot praktische problemen leiden, omdat een natuurlijke persoon slechts één eenmanszaak kan registreren in het handelsregister. Als de ondernemer de onderneming zou moeten in- en uitschrijven, zou hij onnodig inschrijfkosten aan de KvK moeten voldoen. Bovendien zal de Belastingdienst het uitschrijven van de eenmanszaak uit het handelsregister interpreteren als het geheel staken van de ondernemingsactiviteiten. De ondernemer zal hierdoor steeds fiscaal moeten afrekenen met de Belastingdienst terwijl (een deel van) de ondernemingsactiviteiten (mogelijk) nog worden uitgeoefend.
Gelet hierop, brengt een redelijke uitleg van artikel 2.1.2, derde lid, onder a, van de TVL naar het oordeel van het College mee dat een wijziging van de inschrijving bij de KvK in verband met de start van nieuwe bedrijfsactiviteiten in een bestaande eenmanszaak, onder die omstandigheden moet worden aangemerkt als eerste inschrijving als bedoeld in artikel 2.1.2, derde lid, onder a, van de TVL. Bij zijn oordeel betrekt het College dat het de ondernemer in een dergelijke situatie niet kan worden aangerekend dat hij zijn nieuwe bedrijfsactiviteiten onder de bestaande inschrijving in het handelsregister onderbrengt. Daarbij acht het College het van belang dat voldoende vaststaat dat de betreffende ondernemer ten tijde van de wijziging van de inschrijving zijn oorspronkelijk activiteiten heeft gestaakt en dat het geen bedrijfsactiviteiten zijn die toegevoegd worden aan de bestaande bedrijfsactiviteiten. In dat laatste geval is veel meer sprake van uitbreiding van de activiteiten van een bestaande onderneming en is geen sprake meer van de kenmerken van een startende ondernemer. Hiermee komt het College terug op zijn uitspraak van 9 november 2021.
De RVO moet binnen vier weken een nieuw besluit nemen over de aanvraag.
Geef een reactie