
De Belastingdienst mag naheffingsaanslagen opleggen aan een klant op basis van persoonsgegevens die de FIOD in een strafrechtelijk onderzoek naar diens fiscaal adviseur in bezit kreeg, heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld. De gegevens vallen weliswaar onder de reikwijdte van de AVG, zoals de klant had aangevoerd, maar het heffen en innen van belastingen moet worden aangemerkt als een belangrijke doelstelling van financieel belang van Nederland in de zin van de AVG. Dat betekent dat de verwerking van persoonsgegevens met het oog op dit doel rechtmatig was.
Strafrechtelijk onderzoek naar fiscaal adviseur
De belastingbetaler die de zaak had aangespannen woonde voorheen in Zwitserland. De FIOD heeft een strafrechtelijk onderzoek gedaan naar zijn fiscaal adviseur, waarbij bij hem gegevens zijn gevorderd van cliënten, waaronder gegevens van de man. De strafrechtelijke vervolging van de fiscaal adviseur is uiteindelijk gestaakt en de rechtbank Rotterdam heeft in een raadkamerbeslissing op verzoek van de man de FIOD opgedragen om diens gegevens te wissen.
Selectie door medewerkers Belastingdienst
Eerder, in de loop van het strafrechtelijk onderzoek, hebben drie medewerkers van de Belastingdienst toegang gekregen tot de door de FIOD strafrechtelijk gevorderde gegevens van de cliënten van de fiscaal adviseur, omdat daartoe mogelijk fiscaal relevante informatie behoorde. De afspraken die daarover tussen de FIOD en de Belastingdienst zijn gemaakt zijn vastgelegd in een ambtelijk memo. De medewerkers van de Belastingdienst hebben een selectie gemaakt uit de klantgegevens van de fiscaal adviseur. De klantgegevens van de man waren onderdeel van deze selectie. De selectie van gegevens is op 7 januari 2020 door de FIOD aan de Belastingdienst verstrekt.
Naheffingsaanslagen
De Belastingdienst heeft vervolgens naheffingsaanslagen aan de man opgelegd, waarbij de geselecteerde van de FIOD verkregen gegevens zijn gebruikt. Volgens de man is dit gebeurd op basis van persoonsgegevens die onrechtmatig zijn verwerkt. Hij heeft het ministerie van Financiën, waar de Belastingdienst onder valt, als verwerkingsverantwoordelijke verzocht om de gegevens te wissen op grond van de artikelen 17, eerste lid, onder d, 17, tweede lid, en 19 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).1 Dit werd echter geweigerd.
Rechtszaak over AVG
Daarop spande de man een rechtszaak aan tegen het ministerie. Volgens hem zijn er twee momenten waarop zijn persoonsgegevens zijn verwerkt: eerst bij de selectie door de ambtenaren van de Belastingdienst van de door de FIOD verzamelde gegevens, en daarna toen de geselecteerde gegevens door de FIOD aan de Belastingdienst werden verstrekt. De man voert bij de rechtbank aan dat er geen sprake is van een geldige verwerkingsgrondslag en verwerkingsdoel. Volgens hem vond de verstrekking van de gegevens van de FIOD aan de Belastingdienst niet plaats in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar zijn belastingadviseur, maar met het oog op belastingheffing bij de cliënten van de belastingadviseur dan wel met het oog op het opsporen van het onjuist doen van fiscale aangiften door die cliënten. De drie ambtenaren van de Belastingdienst hebben daarmee misbruik gemaakt van hun bevoegdheid, voert de man aan. Het verwerken van zijn persoonsgegevens gebeurde volgens hem zonder wettelijke grondslag voor een ander doel dan waarvoor de persoonsgegevens waren verzameld. De man heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Hij is nu voornemens om later schadevergoeding te vorderen bij het ministerie, als in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland komt vast te staan dat inderdaad sprake is van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens.
Verwerking persoonsgegevens?
De rechtbank trekt in haar oordeel eerst de tussenconclusie dat zowel de selectie van de persoonsgegevens door de drie ambtenaren van de Belastingdienst als de verstrekking van de geselecteerde gegevens door de FIOD aan de Belastingdienst onder de reikwijdte van de AVG vallen en als het verwerken van persoonsgegevens in de zin van die verordening moet worden verstaan. (In de uitspraak wordt uitgebreid stilgestaan bij de overwegingen die tot dat oordeel leiden). De rechtbank volgt dus in zoverre het standpunt van de belastingbetaler, ook over de memo en de betekenis daarvan voor de toepasselijkheid van de AVG.
Medewerkers van de Belastingdienst hebben de persoonsgegevens van de belastingbetaler verwerkt door de bij de FIOD aanwezige gegevens te selecteren. Vervolgens was opnieuw sprake van het verwerken van zijn persoonsgegevens toen deze aan de Belastingdienst werden verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de beide momenten van verwerking in dit geval zowel te vinden is in de algemene wettelijke verplichting van de Belastingdienst op grond van de AWR, artikel 6, eerste lid, sub c, van de AVG, als in de vervulling van een taak van algemeen belang, artikel 6, eerste lid, sub e, van de AVG, van de Belastingdienst om belasting te heffen, met welke taak de Belastingdienst ook op grond van de AWR is belast.
Doel verwerking persoonsgegevens
De rechtbank oordeelt dat het doel van de verdere verwerking, nadat de persoonsgegevens onder de FIOD zijn gaan berusten, het heffen en innen van belastingen was. Dat is een ander doel dan het strafrechtelijke doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verzameld. Een dergelijke verdere verwerking van de persoonsgegevens voor een ander doel moet voldoen aan artikel 6, vierde lid, van de AVG. Daarin staat dat die verdere verwerking onder meer rechtmatig is als zij berust op een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepaling die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt om de doelstellingen van artikel 23, eerste lid, van de AVG te waarborgen. Een van deze doelstellingen is (onder e) een belangrijke doelstelling van algemeen belang van de Unie of een lidstaat, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van fiscale aangelegenheden.
De rechtbank oordeelt dat het heffen en innen van belastingen in het licht hiervan moet worden aangemerkt als een belangrijke doelstelling van financieel belang van Nederland in de zin van artikel 23, eerste lid, van de AVG. Dat betekent dat de verwerking van persoonsgegevens met het oog op dit doel in het licht van artikel 6, vierde lid, van de AVG rechtmatig was.
Het beroep is ongegrond.
Geef een reactie