
Een vennootschap is er onvoldoende in geslaagd aan te tonen dat de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing is op de erfrechtelijke verkrijging van aandelen van die vennootschap, oordeelt de rechtbank. Bij het geschil draaide het om de vraag of de vennootschap een materiële onderneming drijft.
Een dga overlijdt op 19 november 2016. Tot de erfgenamen zijn benoemd zijn zoon en dochter die de aandelen in de bv van hun vader erven. Tot de bezittingen van de bv behoren acht onroerende zaken, waarvan de bv er zelf twee gebruikt en de rest verhuurt. De erfgenamen dienen een aangifte erfbelasting in en doen een beroep op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR).
Geen materiële onderneming
De inspecteur staat niet toe dat de erfgenamen de bedrijfsopvolgingsregeling, als bedoeld in artikel 35b en verder van de successiewet 1956 (SW) toepassen op de verkrijging krachtens erfrecht van de aandelen in de bv, onder meer vanwege het feit dat de bv geen materiële onderneming drijft.
Volgens die wet wordt erfbelasting geheven over de waarde van al hetgeen krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die op het tijdstip van overlijden in Nederland woonde. Indien tot de verkrijging ondernemingsvermogen behoort dat wordt verkregen in het kader van een bedrijfsopvolging, dan wordt onder voorwaarden een voorwaardelijke vrijstelling verleend (de bedrijfsopvolgingsregeling).
Van het drijven van een (materiële) onderneming is sprake bij aanwezigheid van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die is gericht op het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer met het oogmerk winst te behalen.
Normaal vermogensbeheer
Bij de exploitatie van onroerende zaken geldt dat deze activiteiten slechts als het drijven van een onderneming kunnen worden aangemerkt indien de arbeid naar aard en omvang meer heeft omvat dan gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer en deze arbeid naar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat.
Ter onderbouwing van het standpunt dat sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer hebben de erfgenamen een beschrijving gegeven van de werkzaamheden die de werknemers van de bv verrichtten.
Verrichtte werkzaamheden
Hun vader hield zich bezig met de verhuur, het beheer, het toezicht, de algemene en financiële zaken, de bedrijfsprocessen, het onderhouden van contacten, het debiteurenbeheer en de controle van de andere medewerkers.
Een medewerker hield zich bezig met het opstellen van huurovereenkomsten, het contact met de huurders, het debiteurenbeheer, klachtenbehandeling, administratieve taken en postverwerking.
De derde werknemer hield zich bezig met het toezicht, het verrichten van klein onderhoud en het oplossen van technische storingen, de coördinatiewerkzaamheden van uitbesteed onderhoud en verbouwingswerkzaamheden van huurders, het onderhoud van technische installaties en het opruimen van verhuurde terreinen.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de werkzaamheden er niet toe dat sprake is van arbeid die naar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen die het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaan. Het betreffen namelijk werkzaamheden die horen bij het normale beheer van onroerende zaken.
Contact met huurders
De erfgenamen voerden nog aan dat hun vader veel contacten had met (potentiële) huurders en daardoor een goed beeld had van de ontwikkelingen met betrekking tot de verhuur van gebouwen op het industrieterrein. Deze informatie was op afstand niet te verkrijgen en werd gebruikt om de huurprijzen en beschikbaarheid van panden goed te kunnen inschatten. Hierdoor werd volgens de erfgenamen een beter rendement behaald.
Volgens de rechtbank volgt hieruit echter niet dat de vader beschikte over bijzondere kennis, dat wil zeggen kennis die de kennis benodigd voor normaal vermogensbeheer te boven gaat, en dat die kennis relevant is geweest voor het behalen van het (hogere) rendement.
Er kan ook niet worden afgeleid dat met de verhuur van de onroerende zaken een rendement is behaald dat hoger is dan een rendement dat zou zijn behaald bij normaal vermogensbeheer. De verhuur van onroerende zaken door de bv moet daarom worden aangemerkt als normaal vermogensbeheer.
De bv dreef dus geen materiële onderneming en de bedrijfsopvolgingsregeling is daarom niet van toepassing.
Op een punt slaagt het beroep van de erfgenamen echter wel. Volgens de rechtbank is de inspecteur namelijk voor één pand uitgegaan van een te lage vennootschapsbelastinglatentie.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2023:4041
Geef een reactie