
In het geweld van de megaoperatie met de overgang van € 1.500 miljard pensioengeld naar het nieuwe pensioenstelsel, is de pensioentoekomst van de kleine mkb-ondernemer publicitair ondergesneeuwd. Maar ook voor deze groep zijn er belangrijke pensioenwijzigingen op komst. En juist in deze populatie is het aandeel dat geen oudedagsvoorziening opbouwt het hoogst. Hoe gaat de Wtp helpen deze zogenoemde witte vlekken te verminderen? In dit artikel vergelijk ik de nieuwe fiscale en juridische kaders in de tweede en derde pijler en wat dit betekent voor de toekomstige pensioenopbouw van de populatie zelfstandige ondernemers.
DGA pensioenkader
In de huidige pensioenwet (PW) kwalificeert de DGA niet als werknemer. Dat betekent dat hij eigenlijk niet kan meeliften met een verzekerde collectieve pensioenregeling voor zijn werknemers.
Ook bij bedrijfstakpensioenfondsen zijn DGA’s in de regel uitgezonderd van verplichte deelname aan de regeling in de betreffende sector.
In de tweede pijler blijft dan over dat de DGA is aangewezen op een individuele pensioenverzekering met een loonbelastingclausule. En omdat het adagium “massa is kassa” ook vigeert bij veel pensioenverzekeraars, zijn veel verzekeraars gestopt met het aanbieden van – in hun ogen onrendabele – DGA-pensioenproducten. Een PPI mag alleen PW-regelingen aanbieden en kan en mag dus geen DGA’s bedienen.
Onder de Wtp is deze situatie naar verwachting niet wezenlijk anders; de DGA valt opnieuw buiten de definitie van “werknemer”. Dat is eigenlijk best vreemd en ongewenst. Het nieuwe stelsel beoogt een arbeidsvormneutraal pensioenkader te bieden, maar kennelijk is die inclusiviteitsgedachte niet aan de DGA besteed. Het zal betekenen dat de huidige praktijk van een zeer schaars aanbod van individuele DGA-pensioenproducten zal blijven bestaan.
Eigen beheer pensioen
Voor DGA’s die premievrij pensioen in eigen beheer hebben, heeft de Wtp geen gevolgen en blijft het huidige fiscale kader na de uitfasering in 2017 van toepassing.
Het nieuwe fiscale kader is op zich geen beletsel als de DGA het oude eigenbeheerpensioen nog wil overdragen aan een professionele verzekeraar. Dat zal nog wel van pas komen als de activiteiten in de BV zijn gestopt en er alleen nog een levenslange pensioenverplichting op de balans staat. Omdat deze verplichting de opheffing van de BV in de weg staat, zal de pensioenverplichting eerst moeten worden afgestort. Zo’n pensioenverzekering tegen koopsom bevat geen toekomstige pensioenopbouw en raakt daarmee de Wtp niet.
DGA met pensioenpolis
Veel DGA’s zijn na de afschaffing van het pensioen in eigen beheer gestopt met pensioenopbouw. Er zijn niettemin ook DGA’s die ervoor hebben gekozen pensioen op te bouwen bij een verzekeraar middels een oplopende premiestaffel. De regeling zal in beginsel ook over moeten naar de nieuwe leeftijdsonafhankelijke gelijkblijvende premieregeling. Hiervoor geldt hetzelfde als voor “gewone” werknemers. Als enige deelnemer aan een individuele pensioenregeling kan de DGA krachtens overgangsrecht als bestaande werknemer nog gebruik blijven maken van de oude, stijgende premiestaffel, mits de verzekerde regeling al bestond op 1 juli 2023. Als de DGA nog een traditionele verzekering heeft met de verzekering van een beoogd pensioen in euro’s, dan zal die regeling uiterlijk op 1 januari 2028 moeten worden omgezet in een premieregeling nieuwe stijl. Wat ook nog mag, is dat de verzekerde uitkeringsovereenkomst wordt omgezet in een premieregeling met stijgende staffel “oude stijl”. Ook dat moet voor 1 januari 2028 zijn gebeurd.
Nieuwe fiscale kaders lijfrente
Wat houdt dat in?
- De fiscale premieruimte gaat van 13,3% naar 30% van de premiegrondslag, gelijk aan de tweede pijler maar zonder de 3% compensatieruimte. Waar voorheen de jaarruimte alleen openstond voor degenen die nog geen AOW hebben, is het benutten van jaarruimte verruimd tot 5 jaar na AOW.
- De AOW-franchise in de jaarruimte wordt gelijk aan de minimale AOW-franchise in de tweede pijler. Dat betekent (in cijfers van 2023) vanaf volgend jaar een stijging van de aftrekdrempel van € 13.646 naar € 16.322. In de derde pijler kennen we geen deeltijdfranchise en dat blijft zo.
- Met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2023 kan de jaarruimte nieuwe stijl al worden benut:
Voorbeeld
Een dga (60 jaar) bouwt sinds 2017 geen pensioen meer op, omdat de opbouw van zijn riante eindloonregeling in eigen beheer toen stopte. Lijfrentepremiestortingen heeft hij ook nooit gedaan. Deze dga heeft in 2022 een bruto jaarsalaris van € 60.000. Volgens de oude regels was zijn aftrekruimte 13,3% x (€ 60.000 -/- € 13.646) – 6,27 x 0 (factor A) = € 6.165.
Dat wordt dit jaar onder de nieuwe regels 30% x (€ 60.000 -/- € 13.646) = € 13.906 om de opgelopen pensioenbreuk te verminderen. Dit is een ruime verdubbeling!
- Het maximale bedrag van de reserveringsruimte bedraagt nu 17% van de premiegrondslag, en € 8.065. Voor 57-plussers die binnen 10 jaar AOW krijgen, is dat maximaal € 15.922 per jaar. Deze inhaal van niet-benutte jaarruimte gaat naar € 38.000 en de termijn gaat van 7 naar 10 jaar. Dat is nog steeds beperkter dan bij echt pensioen, maar dat is het gevolg van budgettaire beperking.
- De jaarruimte en het niet-benutte deel daarvan in de reserveringsruimte over jaren vóór 2023 blijven onveranderd. Het nieuwe 30%-maximum van de premiegrondslag kent dus geen terugwerkende kracht. Alleen de inhaaltermijn wordt 10 jaar in plaats van 7 jaar.
Vervolg voorbeeld
Behalve voor de jaarruimte mag in 2023 bij de hoogte van de reserveringsruimte ook worden uitgegaan van de nieuwe regels. Volgens de oude methode had de dga in ons voorbeeld een maximale reserveringsruimte van € 15.922 (want binnen 10 jaar krijgt hij AOW), óf 17% van de premiegrondslag, als dat bedrag lager is. 17% x (€ 60.000 – € 13.646) = € 7.880, dus dat was de fiscale extra lijfrentepremieaftrekruimte (oud). In het nieuwe stelsel wordt de maximale reserveringsruimte dus bepaald door de niet-benutte jaarruimte in de achterliggende 10 jaar en een absoluut maximum van € 38.000. Over de voorbije vijf jaren 2018 t/m 2022 heeft deze DGA zonder enige pensioenopbouw telkens ongeveer € 6.000 aan onbenutte jaarruimte opgebouwd, als het salaris al die jaren ongewijzigd is gebleven. Het jaar 2017 telt niet mee, omdat in die jaarruimte de laatste pensioenaangroei bij de BV over 2016 moest worden meegenomen. Dat betekent dat deze DGA in 2023 ineens alle niet-benutte jaarruimte (ongeveer 5 x € 6.000 = € 30.000) als extra lijfrentepremie mag storten.
- Voor lijfrenten gelden momenteel wettelijke termijnen voor aankoop van een lijfrente na expiratiedatum. Voor pensioen geldt een redelijke termijn voor de omzetting van pensioenkapitaal van zes maanden. Onder de Wtp gaat voor pensioen dezelfde wettelijke termijn gelden als nu voor lijfrente; bij in leven zijn kan tot 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar van expiratie een uitkering worden aangekocht. Bij expiratie als gevolg van overlijden is dat 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het jaar van overlijden.
- In de huidige jaarruimte wordt de aftrekmogelijkheid beperkt door de factor A: de pensioenaangroei in de tweede pijler, vermenigvuldigd met 6,27. Deze factor A wordt jaarlijks door de pensioenuitvoerder verstrekt. Voor premieregelingen met een oplopende staffel moet de pensioenaangroei fictief worden bepaald. Dat gebeurt nu aan de hand van een tabel met een contante-waardefactor die afloopt met het ouder worden, per leeftijdscategorie van 5 jaar. Omdat in het nieuwe stelsel er alleen nog maar leeftijdsonafhankelijke premies in een premieregeling zijn, wordt de aftrek voor deelname aan een pensioenregeling simpelweg bepaald door premie-inleg in de tweede pijler. Die trek je af van de 30% jaarruimte in de derde pijler.
- In eerste instantie zou er geen plaats meer zijn voor de tijdelijke oudedagslijfrente, met een uitkeringsduur vanaf 5 jaar en een maximum uitkering per jaar van € 24.168. Bij pensioen bestaat een dergelijke tijdelijke uitkering immers ook niet. Vanuit de pensioenpraktijk werd erop aangedrongen de tijdelijke oudedagslijfrente onder de Wtp te behouden en dat is gelukt. En dat is ook goed nieuws voor alle oudedagsverplichtingen in eigen beheer, waarvan de wens bestaat deze te zijner tijd af te storten in een tijdelijke lijfrente met een uitkeringsduur van minder dan 20 jaar.
- Er komt geen hoog:laag-lijfrente, zoals dat bij pensioen mogelijk is binnen 100 : 75-bandbreedte. Een lijfrente moet dus nog steeds vast en gelijkmatig zijn. Door het combineren van een tijdelijke lijfrente gelijktijdig met het ingaan van een levenslange lijfrente als basisvoorziening kan evenwel een soort hoog:laag-effect worden gecreëerd.
- De huidige stakingslijfrentefaciliteit blijft bestaan, in tegenstelling tot de oudedagsreserve-faciliteit die per 1 januari 2023 is afgeschaft.
Nettopensioen en nettolijfrente
Sinds de maximering van het fiscaal pensioengevend loon in 2015, is er een faciliteit voor “ton-plussers” om over de top van het salaris (thans: vanaf € 128.810) te sparen in de tweede of derde pijler. Soms bieden werkgevers die nettofaciliteit aan om extra nabestaandepensioen te verzekeren, ter compensatie van het aftoppen van het pensioengevend salaris. Door de Raad van State was voorgesteld de regeling van nettolijfrente en nettopensioen af te schaffen. Toch houdt het kabinet deze regelingen in ere. Onder de Wtp en het nieuwe fiscale kader wordt dat dan een vlakke leeftijdsonafhankelijke (netto)premie.
Tweede of derde pijler?
Met de fiscale verruiming zal de opbouw van een oudedagsvoorziening van de DGA in de praktijk steeds vaker plaatsvinden in de derde pijler, in plaats van een arbeidsvoorwaardelijke pensioentoezegging in de tweede pijler. Dat is veel bewerkelijker en complexer dan een lijfrente in de privésfeer waarbij de aftrek plaatsvindt in de aangifte IB. De bancaire lijfrente is overigens geen volwaardige vervanger van een pensioenverzekering. De lijfrente focust alleen op de opbouw van een (beleggings)kapitaal op pensioendatum, waarvan op dat moment een uitkering van OP en PP kan worden aangekocht. Het bancaire karakter brengt met zich mee dat er geen verzekeringselement in zit. Het vooroverlijdensrisico zal dus daarnaast als extra risicoverzekering moeten worden afgesloten, tenzij er geen behoefte zou zijn aan dekking van partner- en wezenpensioen.
Overigens kan er bij een lijfrente fiscaal ook worden doorbelegd in de uitkeringsfase, net als bij pensioen. Veelal gebeurt dat beleggen in indextrackers (ETF’s) met verschillende risicoprofielen naargelang de risicobereidheid van de gerechtigde.
Zelfstandig ondernemers
De groep zelfstandig ondernemers onderscheidt zich van DGA’s, omdat zij natuurlijke personen zijn en geen werknemer die in dienst is van een rechtspersoon. In de regel is de zelfstandig ondernemer voor zijn oudedagsvoorziening aangewezen op de lijfrente in de derde pijler. Voor bepaalde beroepsgroepen zijn er in de tweede pijler beroepspensioenregelingen in het leven geroepen, en daarvoor kan deelname door de minister verplicht worden gesteld. Denk aan medisch specialisten, huisartsen, fysiotherapeuten, notarissen en apothekers. Deze beroepspensioenfondsen zullen hun regeling uiterlijk op 1 januari 2028 moeten omvormen naar een premieregeling met een gelijkblijvend percentage.
Vrijwillige voortzetting
Dan is er nog een groep ZZP’ers die voorheen in loondienst waren en in hun vorige pensioenregeling gebruik konden maken van vrijwillige voortzetting na beëindiging van de dienstbetrekking. Omdat ZZP’ers niet alleen het werknemersdeel in de pensioenpremie maar ook het werkgeversdeel zelf moeten doorbetalen, vinden de meesten dat te duur. Bedenk daarbij dat veel ZZP’ers – generaliserend gesteld – helemaal niet bezig (willen) zijn met pensioen en de verdiende euro’s liever meteen uitgeven in plaats van opzij te leggen voor de oude dag.
Experiment bij pensioenfondsen
Het – inmiddels demissionaire – kabinet en de sociale partners willen dat zelfstandigen meer pensioen gaan opbouwen. Op grond van een experimenteerbepaling in de Pensioenwet hebben pensioenfondsen de mogelijkheid gekregen zelfstandigen vrijwillig te laten deelname aan een pensioenregeling van hun bedrijfstak. Dat mag dezelfde regeling zijn als de regeling voor werknemers, maar het pensioenfonds mag ook een afwijkende collectieve regeling optuigen, speciaal voor zelfstandigen. De premies zijn dan fiscaal aftrekbaar. Minister Schouten wil de regeling na een periode van 5 jaar laten evalueren, zo staat in het ontwerpbesluit. Als de experimenten niet worden omgezet in een wettelijke regeling, dan stopt de pensioenopbouw bij het fonds. De zelfstandige kan zijn pensioenpotje dan laten overdragen naar een lijfrenterekening.
Conclusies
De laatste jaren zien we dat steeds meer financiële instellingen zich richten op “pensioenoplossingen“ in de derde pijler in de vorm van een bancaire lijfrente en met een keuze voor beleggen. Die trend zal zich verder versterken, omdat het ruime fiscale pensioenkader van de tweede pijler in hoofdlijnen in de derde pijler terugkomt en individueel beleggen voor iedere pensioendeelnemer onder de Wtp praktijk wordt.
De vorming van een oudedagsvoorziening komt voor een DGA naar verwachting vaker overeen met die van ZZP’ers, die al verplicht waren aangewezen op lijfrenten en die ook een extra fiscale stimulans krijgen om een oudedagsvoorziening te vormen. Al met al zijn er genoeg aanmoedigingen onder het nieuwe stelsel om de zelfstandig ondernemers en DGA’s iets (meer) aan hun pensioen te laten doen. En daarmee kan al dit jaar worden begonnen.
Drs. Theo H.M. Willemssen is pensioenfiscalist en trainer bij Fiscount.
Deze bijdrage komt uit de AV-Top 50. Dit magazine is verschenen in december 2023. Zie: https://www.accountancyvanmorgen.nl/kennisdoc/av3-2023-AV-TOP50/
Geef een reactie