De Wet op de loonbelasting 1964 voorziet in omzetting van het saldo op de levenslooprekening naar een pensioenregeling. Het is niet mogelijk om het saldo om te zetten naar banksparen of een lijfrente.
Een man heeft in het verleden bij een voormalige werkgever deelgenomen aan de levensloopregeling. Na beëindiging van de dienstbetrekking is het saldo op de levenslooprekening op de rekening blijven staan. Op 1 januari 2021 bedroeg het saldo op de rekening € 5.034,92. Op 28 januari 2020 verzoekt de man de Belastingdienst om toestemming tot geruisloze omzetting van het levensloopsparen naar een beleggingsverzekering. De inspecteur laat de man weten dat hij niet aan het verzoek tegemoet zal komen. Als reden voert de inspecteur aan dat de wet slechts voorziet in omzetting van het saldo op de levenslooprekening naar een pensioenregeling.
Tegoed op geblokkeerde rekening gestort
Zijn voormalige werkgever geeft in brieven aan de man, verstuurd in 2020 en 2021, aan dat de levensloopregeling per 31 oktober 2021 ophoudt te bestaan. Omdat de man geen rekeningnummer heeft doorgegeven waarop het tegoed kan worden gestort maakt de voormalige werkgever het tegoed van de man over op een geblokkeerde rekening van de man. Dit onder inhouding van 49,5% loonbelasting en administratiekosten. De werkgever laat ook aan de man weten dat het tegoed uit de levensloopregeling meetelt als inkomen voor 2021. En dat de uitkering dus gevolgen hebben voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen.
Rechtbank Noord-Holland moet uitsluitsel geven op de vraag of het saldo op de levenslooprekening dat per 1 november 2021 is vrijgevallen, terecht is opgenomen in het verzamelinkomen 2021 als loon uit dienstbetrekking. In het bijzonder gaat het erom of de storting van het saldo van de levenslooprekening op een geblokkeerde rekening aan de belastbaarheid van de vrijval in de weg staat en of sprake is geweest van een genietingsmoment als bedoeld in artikel 3.146 Wet IB 2001.
Uitbetaling saldo levenslooprekening leidt tot financiële problemen
De man stelt zich op het standpunt dat zijn expliciete weigering de rekening op te heffen, belastingheffing over het saldo verhindert. Hij vindt dat hij er bovendien op mocht vertrouwen dat storting van het saldo op de geblokkeerde rekening geen deel uitmaakt van het verzamelinkomen, nu dit niet was opgenomen in de voorlopig ingevulde aangifte (VIA). De verhoging van het verzamelinkomen met het bedrag van de uitbetaling van het saldo op de levenslooprekening heeft de man voor financiële problemen geplaatst. Die leidt namelijk tot terugbetaling van zijn reeds ontvangen huurtoeslag over 2021.
De inspecteur stelt dat het saldo op de levenslooprekening dat per 1 november 2021 is vrijgevallen, terecht is opgenomen in het verzamelinkomen 2021 als loon uit dienstbetrekking. Dat de man heeft geweigerd de levenslooprekening op te heffen en expliciet heeft aangegeven het saldo niet te willen ontvangen, leidt volgens de inspecteur niet tot de conclusie dat het vrijgevallen saldo geen deel uitmaakt van het verzamelinkomen.
De levensloopregeling, die per 1 januari 2012 is komen te vervallen, maakte het voor werknemers mogelijk om een voorziening op te bouwen die zij konden gebruiken voor loonvervanging tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof. Per deze datum is in artikel 39d van de Wet LB 1964 overgangsrecht opgenomen met betrekking tot de levensloopregeling.
Vrijval levenslooprekening niet afhankelijk van enige wilsuiting
Op grond van de wettelijke bepalingen is de vrijval van het saldo van de levenslooprekening terecht in aanmerking genomen als inkomen uit werk en woning, volgens het oordeel van de rechtbank. In artikel 39d, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, is de aanspraak met ingang van 1 november 2021 verplicht vrijgevallen. Anders dan de man meent is de vrijval niet afhankelijk gemaakt van enige wilsuiting van de rechthebbende.
Zijn voormalige werkgever heeft het saldo op de levenslooprekening, na inhouding van 49,5% loonbelasting en administratiekosten, in 2021 apart gezet op een geblokkeerde tussenrekening zodat dit bedrag na het doorgeven van het bankrekeningnummer door de man direct zal worden overgemaakt naar hem. Hierdoor was het vrijgevallen saldo in 2021 vorderbaar en inbaar en is het in 2021 genoten. De vrijval van het saldo van de levenslooprekening is dan ook terecht in 2021 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van de man gerekend, aldus de rechtbank. De omstandigheid dat de man het bedrag van het saldo feitelijk niet heeft ontvangen omdat het is gestort op een geblokkeerde rekening en hij er niet onmiddellijk over heeft kunnen beschikken, leidt niet tot een ander oordeel.
Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet
Wat betreft het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat de man aan het vooraf ingevulde aangifteformulier (VIA) niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het belastbaar inkomen dienovereenkomstig zou worden vastgesteld. Het is immers de verantwoordelijkheid van de man om de aangifte op juistheid te controleren en eventueel te wijzigen of aan te vullen voordat hij deze indient.
De rechtbank geeft aan dat de man er door zijn werkgever op gewezen is dat het geld dat wordt ontvangen uit de levensloopregeling meetelt als inkomen voor 2021 en dat dit gevolgen kan hebben voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Hieruit heeft de man niet kunnen opmaken dat deze gevolgen niet zouden intreden als hij geen rekeningnummer zou opgeven voor het vrij te vallen bedrag. De man mocht er niet vanuit gaan dat zijn voormalige werkgever bevoegd was om uitlatingen te doen over de belastbaarheid van het vrijgevallen saldo en de gevolgen hiervan voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt daarom.
Rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2024:3505
Geef een reactie