In deze procedure (ECLI:NL:2023:4759) had de belanghebbende een lijfrentepolis waarop van 2000-2006 premie was betaald. In 2016 is belanghebbende arbeidsongeschikt geraakt. In 2019 heeft de verzekeraar de afkoopwaarde uitgekeerd aan belanghebbende. Belanghebbende heeft dit in 2019 opgenomen in de aangifte, waarbij geen revisierente is verantwoord. De Belastingdienst was van mening dat wél revisierente was verschuldigd.
Revisierente over een afkoop kan achterwege blijven, als sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid (art. 3.133, lid 8 Wet IB 2001). Belanghebbende heeft in dat kader in december 2017 verzocht om afkoop van de lijfrente. De afkoopwaarde is pas na herhaalde medische keuringen in 2019 uitgekeerd aan belanghebbende. Dit was na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in 2018.
Eén van de voorwaarden voor een afkoop van een lijfrente bij langdurige arbeidsongeschiktheid zonder revisierente, is dat op het moment van afkoop de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet is bereikt.
De Belastingdienst stelde dat op het moment van de uitkering van de afkoopwaarde de AOW-gerechtigde leeftijd wel was bereikt en daarom revisierente was verschuldigd. De Rechtbank is dit niet met de Belastingdienst eens en oordeelt dat bij de wettekst ’op het moment van afkoop’ niet het moment van betaling door de verzekeraar bepalend is, maar het moment waarop het verzoek is gedaan.
Kennisgroepstandpunt
Op 5 juni 2024 heeft de Kennisgroep een standpunt ingenomen naar aanleiding van de hiervoor besproken procedure. In standpunt KG:070:2024:2 stelt de Kennisgroep dat het moment van afkoop het moment is dat de aanbieder (lees: verzekeraar/bank) meedeelt akkoord te gaan met de afkoop. Volgens de Kennisgroep is de onderhavige uitspraak dan ook niet juist. De Kennisgroep motiveert dit door aan te geven dat de aanbieder ook moet bepalen of akkoord wordt gegaan met de afkoop. Eerst als dat duidelijk is, is er sprake van een afkoop.
Beschouwing
Allereerst verwelkom ik de uitspraak van de Rechtbank. Dit lijkt me in de onderhavige situatie de juiste uitwerking. De belanghebbende voldeed aan alle fiscale voorwaarden om de lijfrente zonder revisierente af te kopen op het moment van verzoek tot afkoop. De verzekeraar had echter tijd nodig om dit te beoordelen. Dit laatste is heel wel te verdedigen om het risico van de verzekeraar te bepalen. Echter, uiteindelijk blijkt dat belanghebbende aan de voorwaarden voldoet. In die zin heeft de Rechtbank naar mijn mening gelijk.
Ik begrijp niet dat de Kennisgroep hieraan een standpuntbepaling wijdt. De onderhavige materie is veel te complex om dit weg te schrijven in nauwelijks 1 A4-tje. De discussie wat het afkoopmoment is, speelt vaker. Denk bijvoorbeeld aan het afkopen van een oud regime lijfrente die expireert aan het einde van een jaar. Wat is dan het afkoopmoment? Het jaar van expiratie of het jaar van ontvangst van de uitkering? Kort gezegd is dat het moment dat het afkoopverzoek is gedaan en de relevante stukken bij de verzekeraar zijn. Soms is dit niet geheel duidelijk.
Maar afkoop van een lijfrente in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid komt in de praktijk niet veel voor. Naar mijn mening nauwelijks relevant om hieraan een standpunt te wijden. Zeker als de inhoud van dit standpunt twijfelachtig is.
Tot slot
Ik vraag me persoonlijk af wat de Belastingdienst heeft bezield om deze procedure aan te gaan. Er was sprake van arbeidsongeschiktheid en moet de Belastingdienst dan zo op de letter van de wet gaan zitten in deze situatie? Ik meen toch van niet. Voorts twijfel ik aan de juistheid van het standpunt in de huidige vorm. Desalniettemin is het in de praktijk wel van belang zich rekenschap te geven van de onderhavige materie om zoveel mogelijk te voorkomen dat belastingheffing in het ongewenste jaar plaatsvindt of dat revisierente wordt geheven daar waar dit niet werd verwacht.
Mr. dr. Gerard Staats werkt bij het Bureau Vaktechniek van BDO Belastingadviseurs en is universitair docent aan de Universiteit van Tilburg en de Open Universiteit.
Geef een reactie