Conceptwetgeving gereed
De staatssecretaris bereid wetgeving voor om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het is wenselijk dat het rendementsbegrip voor alle belastingplichtigen en voor de Belastingdienst duidelijk is en uniform wordt toegepast. Dit brengt rechtseenheid en rechtsgelijkheid en voorkomt willekeur bij de toepassing van de arresten van de Hoge Raad. In de wetgeving zullen de regels voor het bepalen van het werkelijke rendement worden opgenomen. Daarbij worden ook de onderwerpen waar de Hoge Raad zicht niet expliciet over heeft uitgesproken uitgewerkt, waarbij steeds het uitgangspunt van de Hoge Raad wordt gehanteerd dat zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij het rendementsbegrip dat de wetgever bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3 voor ogen had.
De conceptwetgeving voor het rechtsherstel is gereed, laat de staatssecretaris weten. Begin september zijn diverse interne en externe toetsen aangevraagd. Na afronding van deze toetsen zal advies worden aangevraagd bij de afdeling advisering van de Raad van State. De planning is om zo snel mogelijk daarna, in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel aanhangig te maken bij de Tweede Kamer, waarbij gekoerst wordt op inwerkingtreding per 1 juni 2025.
Doelgroep
Hieronder wordt toegelicht welke belastingplichtigen een beroep kunnen doen op de recente arresten van 6 juni en 14 juni 2024 van de Hoge Raad en dus gebruik kunnen maken van de tegenbewijsregeling:
• Belastingjaren 2021 en later: alle belastingplichtigen;
• Belastingjaren 2019 en 2020:
o belastingplichtigen met een definitieve aanslag die op 21 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond of daarna ontvangen is én;
o die een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben gedaan of dit uiterlijk voor het einde van dit jaar (voor het belastingjaar 2019) of voor het einde van het volgende jaar (voor het belastingjaar 2020) nog doen;
• Belastingjaren 2017 en 2018:
o belastingplichtigen met een definitieve aanslag waarvan hun bezwaar meeliep in de massaal bezwaarprocedure of waarvan de definitieve aanslag ná het Kerstarrest ontvangen is én;
o die uiterlijk voor het einde van 2022 (voor het belastingjaar 2017) of voor het einde van 2023 (voor het belastingjaar 2018) tijdig een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben ingediend naar aanleiding van het geboden rechtsherstel. Het afschaffen van het verlaagde btw-tarief op hotelovernachtingen en bioscoopkaartjes gaat tot veel onduidelijkheid leiden, verwachten de Raad van State en de Belastingdienst. Vooral de uitzonderingen zorgen voor verwarring.
Eigen gebruik van onroerende zaken
In de fiscaliteit is het niet ongebruikelijk het eigen gebruik van onroerende zaken als belastbaar te beschouwen.
De Hoge Raad heeft zich in de recente arresten niet uitgesproken over de vraag of eigen gebruik een voordeel oplevert dat tot het werkelijke rendement gerekend moet worden. De Hoge Raad heeft in een arrest van 10 juni 20164 over box 3 wel geoordeeld dat bij een woning voor eigen gebruik de economische huurwaarde van die woning van oudsher tot de belastbare inkomsten uit vermogen wordt gerekend. Uit de wetsgeschiedenis valt op te maken dat de wetgever heeft beoogd om de voordelen van niet-verhuurde onroerende zaken en verhuurde onroerende zaken hetzelfde te belasten.
Daarom acht het kabinet het eigen gebruik van een onroerende zaak onderdeel van het werkelijk rendement voor de berekening van het recht op herstel. De hoogte van dit rendement wordt gegeven door de werkelijke economische huurwaarde van de onroerende zaak. De economische huurwaarde is de huurprijs die bij verhuur onder normale omstandigheden bedongen kan worden.
Er liggen verschillende cassatieprocedures bij de Hoge Raad waar dit vraagstuk aan de orde is. Naar verwachting zal de Hoge Raad in tenminste één van die zaken dit najaar uitspraak doen. Mocht die uitspraak leiden tot wijzigingen in het formulier “opgaaf werkelijk rendement” (OWR-formulier) dan heeft dat gevolgen voor de afgegeven planning en mogelijk ook budgettaire consequenties.
Aan- en verkoop van woningen gedurende het jaar
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de waardering van woningen moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde. Dit sluit aan bij de huidige wettelijke waarderingsbepalingen in box 3. De waardering is van belang om de waardeontwikkeling van de woning te bepalen. Deze bepaling is eenvoudig wanneer de belastingplichtige het gehele jaar eigenaar is van de woning. Er zijn aanvullende regels nodig om het werkelijke rendement te bepalen bij aan- en verkoop van woningen.
In dat geval wordt voorgesteld om in lijn met de bestaande wettelijke waarderingsvoorschriften de waardeontwikkeling in het kalenderjaar op basis van de WOZ-waarde tijdsevenredig te verdelen tussen de verkoper en koper. Daarmee wordt in lijn met de arresten van de Hoge Raad aangesloten bij de bestaande waarderingsregels. Tegelijkertijd wordt bereikt dat de waardeontwikkeling van de woning voor de bepaling van het werkelijke rendement in het jaar van aan- of verkoop wordt verdeeld tussen verkoper en koper. Als de waardeontwikkeling in een jaar bijvoorbeeld € 20.000 bedraagt en de woning wordt halverwege het jaar op 1 juli verkocht, dan wordt een waardeontwikkeling van € 10.000 toegerekend aan de verkoper en € 10.000 aan de koper. Zonder tijdsevenredige verdeling zou de gehele waardeontwikkeling in dat jaar worden toegerekend aan de belastingplichtige die aan het einde van het jaar eigenaar is van de woning, omdat de WOZ-waarde het gehele jaar hetzelfde is en pas aan het begin van het volgende jaar een nieuwe WOZ-waarde wordt vastgesteld.
Voorkoming dubbele belasting
Als voor het bepalen van het box 3-inkomen op basis van de tegenbewijsregeling het werkelijke rendement wordt gehanteerd, dan heeft dit gevolgen voor de berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Deze vermindering wordt gegeven voor het inkomen uit buitenlandse bezittingen en schulden en die daarmee verband hebben in box 3. Dit betreft met name buitenlandse onroerende zaken van binnenlandse belastingplichtigen.
Als het box 3-inkomen forfaitair wordt bepaald dan wordt de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting kort gezegd berekend op basis van de verhouding waarin het forfaitair bepaalde buitenlandse inkomen in box 3 deel uitmaakt van het totale forfaitair bepaalde belastbare inkomen in box 3. De Hoge Raad heeft regels gesteld voor de berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wanneer wordt uitgegaan van het werkelijke rendement. Deze regels komen erop neer dat de vermindering ter voorkoming wordt berekend op basis van de verhouding waarin het werkelijke buitenlandse rendement in box 3 deel uitmaakt van het totale werkelijke rendement in box 3.
Toepassing schuldendrempel
Box 3 kent een schuldendrempel van € 3.700 (bedrag 2024). Schulden behoren alleen tot de box 3-grondslag voor zover zij (gezamenlijk) hoger zijn dan dit bedrag. Voorgesteld wordt om de schuldendrempel bij het bepalen van het werkelijke rendement buiten toepassing te laten. Bij het vaststellen van het werkelijke rendement kan dan de gehele rente op alle box 3-schulden worden afgetrokken.
De schuldendrempel is gericht op één forfaitair rendementspercentage voor schulden en één peildatum (1 januari) waarop de hoogte van de grondslag wordt bepaald. Het is niet goed af te leiden uit de arresten van de Hoge Raad hoe de schuldendrempel moet worden toegepast bij het bepalen van het werkelijke rendement gedurende het gehele jaar. Als deze niet buiten toepassing wordt gelaten dan zouden gedetailleerde regels voorgeschreven moeten worden voor het toerekenen van de schuldendrempel als sprake is van meerdere schulden met verschillende rentepercentages, als schulden gedurende het jaar worden aangegaan of afgelost en als belastingplichtigen gedurende het jaar zowel boven de schuldendrempel uitkomen en daar beneden blijven.
Het toepassen van deze regels zou tot veel complexiteit leiden voor belastingplichtigen en de Belastingdienst terwijl sprake is van een gering fiscaal belang. Daarom wordt uit praktisch oogpunt voorgesteld de schuldendrempel bij het bepalen van het werkelijke rendement buiten toepassing te laten. Dit betekent dat de rente van alle schulden die in box 3 zijn aangeven het werkelijk rendement verminderen.
Toepassing vrijstelling groene beleggingen
Bij het bepalen van het werkelijke rendement moet rekening worden gehouden met de bestaande vrijstellingen in box 3. Groene beleggingen met een waarde van maximaal € 71.251 (€ 142.502 bij fiscale partners) op de peildatum van 1 januari 2024 zijn een vrijgestelde bezitting in het huidige forfaitaire stelsel. Per 1 januari 2025 wordt dit bedrag verlaagd naar € 30.000 (€ 60.000 bij fiscale partners).
De grens voor groene beleggingen is gekoppeld aan de peildatum 1 januari. De Hoge Raad heeft echter aangegeven dat bij het berekenen van het werkelijke rendement rekening moet worden gehouden met alle bezittingen die een belastingplichtige in de loop van het jaar heeft, niet alleen met de bezittingen op 1 januari. De Hoge Raad heeft niet aangegeven hoe deze vrijstelling moet worden toegepast.
Voorgesteld wordt om bij het bepalen van het belastbare werkelijke rendement van groene beleggingen de daarvoor geldende vrijstelling toe te passen op een manier die rekening houdt met de peildatum van 1 januari. Het werkelijke rendement wordt pro rata vrijgesteld aan de hand van de situatie op de peildatum van 1 januari. Bij een vrijstelling van € 30.000 wordt dan bij een belastingplichtige met op 1 januari € 60.000 aan groene beleggingen 50% van het werkelijke rendement vrijgesteld.
De volledige Kamerbrief is hier te vinden.
Trudy zegt
Reactie op tegenbewijsregeling:
Waarom worden de niet (tijdig) bezwaarmakers weer anders behandeld en moeten zij nu allerlei extra gegevens aanleveren etc., terwijl de tijdig bezwaarmakers dit niet hoefden te doen?
Bij hen zijn de percentages van het spaargeld en eventuele beleggingen aangepast en is het teveel betaalde belastinggeld, terugbetaald.
Wij worden weer gediscrimineerd door de extra regels en voorwaarden!
De belastingaanslagen zijn allen vastgesteld en onze gegevens zijn bekend bij de belastingdienst doordat banken etc. de gegevens hadden verstrekt/doorgegeven.
Zelf heb ik (wederom) na lang zoeken een link gevonden om ambtshalve vermindering aan te vragen, gedaan over 2017 t/m 2020, ruimschoots op tijd, allen in mei 2022 en daarna nog een keer in september 2022 voor de zekerheid, over elk jaar apart ingediend.
Daarvoor had ik in 2017 en 2018 de Belastingdienst een paar gebeld omdat ik niet kon vinden en ook niet wist, hoe bezwaar te maken en kreeg ik iedere keer hetzelfde antwoord “dat dit geen zin had!” van verschillende medewerkers.
Dat klopte destijds ook omdat alle bezwaarschriften werden afgewezen!
Hierdoor ben ik, en met mij veel anderen, ten onrechte de dupe geworden.
In Januari 2017 t/m 2020 de voorlopige aanslagen gehad en meteen betaald, nu kan ik al 7 jaar en 8 maanden, teruglopend per jaar naar 4 jaar en 8 maanden niet over mijn eigen geld (eigendom) beschikken.
Deze extra regels en voorwaarden, wederom benadeling/discriminatie van de niet ( tijdig) bezwaarmakers zouden geschrapt moeten worden en het scheelt de belastingdienst een gigantische hoeveelheid extra werk!
Daarnaast ook nog:
Na heel lang zoeken in jan. 2022 een link gevonden hoe je bezwaar kon maken, dit alsnog meteen gedaan over 2017 t/m 2020 elk jaar apart ingediend.
Jansen zegt
Het is een groot theater. De rechters hebben met hun “kerstuitspraak” op 24 december 2021 de deur open gezet voor de WEF regering om nieuwe wetgeving te maken. Waarmee de burgers nog veel harder gepakt gaan worden in box3. Ook de eigen woning gaat naar box3. Mensen worden onteigend door middel van enorme hoge belastingen in box3. En de gemeenten die WOZ waarden onnatuurlijk verhogen en de daaraan gekoppelde onroerende zaakbelasting en huisvuillasten etc. gaan verhogen. In al die grote steden zitten ongekozen Bilderberg burgemeesters. Die voeren gewoon het WEF 2030 plan uit. You’ll own nothing and they will be happy. Ook bankrekeningen en auto’s worden afgepakt.
Onbegrijpelijk dat Accountants en belastingadvieurs die dit allemaal zien gebeuren hun mond houden om de belastingdienst tot vriend te houden. Ook zij zullen niet worden ontzien.
Keel Bout zegt
Helemaal eens. De sjieken moeten de crisis gvd betalen!!
van Dijk zegt
Het is goed om te zien dat staatssecretaris Idsinga rechtsherstel wil toepassen.
De vraag is echter of dat op de juiste wijze gebeurt.
Het is zeer zeker behoorlijk complex en het zal veel werk kosten voor de belastingbetalers en de belastingdienst.
Het is denkbaar dat het in bepaalde gevallen voor de belastingbetaler goed uitvalt.
Het omgekeerde kan echter ook het geval zijn.
De Hoge Raad (HR) heeft op 6 juni 2024 een persbericht uitgegeven met de titel “Hoge Raad: box 3-heffing nog steeds discriminerend”.
De HR mag niet op de stoel van de wetgever gaan zitten en lijkt dat ook te willen voorkomen.
De HR stelt in het persbericht van 6 juni het volgende :
(begin citaat)
Werkelijk rendement
Met het oog op de rechtseenheid en rechtszekerheid heeft de Hoge Raad in een aantal uitspraken van vandaag regels gegeven voor de berekening van het werkelijke rendement. Daarbij heeft de Hoge Raad zoveel mogelijk aangesloten bij het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3.
Bij de vaststelling van het werkelijke rendement dient het gehele vermogen (dus met inbegrip van banktegoeden) van de belastingplichtige in box 3 te worden betrokken, zonder aftrek van het heffingvrije vermogen. Het gaat om het nominale rendement, dus zonder rekening te houden met inflatie. Met het positieve of negatieve rendement in andere jaren wordt geen rekening gehouden. Dat sluit aan bij het stelsel van forfaitaire heffing in box 3.
Het werkelijke rendement omvat niet alleen voordelen die uit vermogensbestanddelen worden getrokken, zoals rente, dividend en huur, maar ook positieve en negatieve waardeveranderingen van die vermogensbestanddelen. Ook ongerealiseerde waardeveranderingen behoren tot het werkelijke rendement. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het forfaitaire stelsel in box 3 wordt met kosten geen rekening gehouden, maar wel met rente van schulden die tot het vermogen in box 3 behoren.
Rechtsherstel
Een inbreuk op het discriminatieverbod in het EVRM en het eigendomsrecht in het EP vindt dus plaats in gevallen waarin het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement. In die gevallen moet rechtsherstel worden verleend. In die zin had de Hoge Raad al beslist in de uitspraak van 24 december 2021. De Hoge Raad bepaalt nu dat dit rechtsherstel moet inhouden dat de belastingaanslag zo ver wordt verminderd, dat alleen nog belasting in box 3 wordt geheven over het werkelijke rendement. Het is aan de belastingplichtige om aan te tonen dat zijn werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement.
(einde citaat)
De HR refereert, zoals uit de uitspraken blijkt, aan het forfaitaire rendement dat oorspronkelijk was bedoeld in het wetgevingsproces eind 1999 begin 2000.
Daarbij valt op dat nu en ook in de uitspraak van 24 december 2021 door de HR selectief gebruik is gemaakt van een voor discussie vatbaar citaat uit een document van 28 november 1999 van 541 bladen.
In de periode van het wetgevingsproces bestond de coalitie uit het tweede paarse kabinet van PvdA met 45 zetels en VVD met 38 zetels met Wim Kok (PvdA) als premier en Gerrit Zalm (VVD) als minister van Financiën en Willem Vermeend (PvdA) als staatssecretaris van Financiën.
Over het forfaitair rendement van 4% in Box 3 zijn de volgende uitspraken uit het overleg van 8 december 1999 relevant :
Wouter Bos (PvdA) zei daarover “Het gaat dan om het rendement dat mensen over langere tijd altijd moeten kunnen maken bij een risicovrije of risico mijdende vorm van beleggen. Als ze méér willen maken, is dat voor hun eigen risico en mogen ze de vruchten daarvan zelf plukken; dat geldt ook voor de nadelen.”.
Toenmalig minister van financiën Gerrit Zalm stelde “De vier procent beoogt te zijn het reële rendement dat je op langere termijn met beleggen risicovrij moet kunnen halen. Dan kom je inderdaad uit bij de staatsobligatie als benchmark, als benaderingswijze van het rendement. Wij spreken dan wel over reëel rendement en niet over nominaal rendement.”.
Deze en nog veel meer ondersteunende uitspraken, die in dat overleg van 8 december 1999 zijn gedaan, zijn voor zover deze zaken uit het document van 28 november 1999 ontkrachten doorslaggevend aangezien dat de basis is voor de volgende stap van het stemmen door de Tweede Kamer.
Vervolgens heeft de Tweede Kamer op 3 februari 2000 voor de Wet Inkomstenbelasting 2001 gestemd.
Het betrof één forfaitair rendement dat van toepassing was voor alle posten in sparen en beleggen.
Bij de bepaling van de hoogte van het forfait zou op globale wijze rekening worden gehouden met de kosten.
Dat zou bovendien over meer jaren gemiddeld haalbaar moeten zijn met risico vrij beleggen en ook met sparen en met aftrek van inflatie. Staatsobligaties konden als referentie dienen.
Verder zouden jaren met lage rendementen zwaarder meetellen dan jaren van hoge rendementen.
Wat echter niet is gebeurd is dat het op die wijze is onderhouden.
Integendeel het moest bij elke wijziging in de wet kost wat kost evenveel belasting blijven opbrengen.
Zo heeft de HR in de uitspraak van 24 december 2021 vastgesteld dat bij de aanpassing van de Wet Inkomstenbelasting 2001 in 2017 uit budgettaire overwegingen het uitgangspunt is verlaten dat het forfait aanknoopt bij het zonder veel risico haalbare rendement.
Bij een echt goed onderhouden forfaitair rendement volgens de aangehaalde uitgangspunten hoeft er vervolgens bij aangifte niet nog eens met kosten en inflatie rekening te worden gehouden en kan dat elk jaar opnieuw worden toegepast en ook bij negatieve en positieve afwijkingen in een jaar omdat het forfaitaire rendement daar gemiddeld onder zou blijven.
De wijze waarop de HR een werkelijk rendement definieert met de wijze waarop een goed bepaald en wel goed onderhouden forfaitair rendement fiscaal verwerkt kan worden is dan ook zeer merkwaardig.
Het is opvallend om te zien dat in het in de kamerbrief van 17 september 2024 wordt omarmd.
Hoe kan dit alsnog worden opgelost?
Het pleidooi blijft om de “Wet werkelijk rendement box 3″ terug te trekken en zo snel als mogelijk te gaan naar één goed en rechtvaardig bepaald forfaitair rendement per belasting jaar op basis van de rente van de jongste tienjarige staatsobligaties met daarop in mindering 1% voor de kosten en het inflatie percentage.
Dus zoals het oorspronkelijk was bedoeld en het ten onrechte niet goed is onderhouden.
Dat sluit ook aan op de reactie van IEX op de consultatie werkelijk rendement box 3 van 20 oktober 2023.
Rechtsherstel is mogelijk door dat alsnog met terugwerkende kracht toe te passen voor alle jaren dat Box 3 bestaat vanaf 2001.
Kan deze regering in het belang van alle Box 3 belastingbetalers mede op grond van de aangedragen feiten en de daarop gebaseerde voorstellen komen tot rechtvaardige en eenvoudig uitvoerbare Box 3 wetten?
De leden van de Tweede Kamer en de regering kunnen de onderbouwing terugvinden onder hun Zaaknummer 2024Z12390