Een man en zijn vrouw hebben op 23 december 2014 een maatschapsovereenkomst gesloten. Het doel van de maatschap is om voor gezamenlijke rekening, tegen vergoeding, gedurende een periode van ten minste vijf jaar, één of meerdere (onzelfstandige) werkkamers van de in 2015 nieuw te bouwen eigen woning ter beschikking te stellen. In de overeenkomst staat dat de maatschap is aangegaan met ingang van 1 oktober 2014, de woning is op 18 maart 2016 opgeleverd.
Geopteerd voor met btw belaste verhuur
Op 15 juni 2016 sluit de maatschap, als verhuurder, een overeenkomst met een BV (de huurder). In de huurovereenkomst hebben huurder en verhuurder geopteerd voor met omzetbelasting belaste verhuur. De verhuurde ruimte betreft een ruimte op de tweede verdieping (zolder) ter grootte van in totaal circa 56 m2 b.v.o. Het gehuurde zal door de huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als kantoorruimte, archiefruimte en/of vergaderruimte. De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op de ingangsdatum op jaarbasis € 3.900,-.
Naast de met omzetbelasting belaste verhuur zijn de huurder en de verhuurder overeengekomen omzetbelasting in rekening te brengen gebracht over de vergoeding die de huurder verschuldigd is voor door of vanwege de verhuurder te verzorgen levering van zaken en diensten. Deze zijn vastgelegd de huurovereenkomst.
Door ondertekening van de verhuurovereenkomst verklaart de huurder dat hij het gehuurde blijvend gebruikt of blijvend laat gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van omzetbelasting bestaat. In geschil voor gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is of de maatschap recht heeft op toepassing van de kleine ondernemers regeling. En meer specifiek of artikel 11, lid 1, letter b, ten vijfde, van de Wet OB van toepassing is, waardoor de KOR op grond van artikel 6a, lid 4, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 niet geldt.
Verhuur van onroerende zaken in principe vrijgesteld van heffing btw
Volgens artikel 11, lid is de verhuur van onroerende zaken onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van de heffing van omzetbelasting vrijgesteld. Van die vrijstelling is ingevolge artikel 11, lid 1, letter b, ten vijfde, van de Wet OB uitgezonderd de verhuur van onroerende zaken, aan personen die de onroerende zaak gebruiken voor doeleinden, waarvoor een (nagenoeg) volledig recht op aftrek bestaat, mits de verhuurder en de huurder blijkens de schriftelijke huurovereenkomst daarvoor hebben gekozen. Onder verhuur van onroerende zaken wordt in dit verband mede verstaan iedere andere vorm waarin onroerende zaken voor gebruik, anders dan als levering, ter beschikking worden gesteld.
Volgens artikel 25 van de Wet OB wordt, als de in een kalenderjaar verschuldigde omzetbelasting na toepassing van de in artikel 15 van de Wet OB bedoelde aftrek niet hoger is dan € 1.883,- het bedrag van de belasting verminderd met een bedrag, gelijk aan 2,5 keer het verschil tussen € 1.883,- en het bedrag van die belasting. De vermindering bedraagt ten hoogste het bedrag van de belasting. Artikel 25 geldt niet voor zover gebruik wordt gemaakt van de in artikel 11, lid 1, letter b, ten vijfde van de Wet OB opgenomen uitzondering op de vrijstelling voor verhuur van onroerende zaken.
Mogelijk om te kiezen voor belaste verhuur
De Hoge Raad oordeelde eerder in een arrest van 4 oktober 2013 dat artikel 11, lid 1, letter b, ten vijfde, van de Wet OB het mogelijk maakt om te kiezen voor belaste verhuur als het gaat om de verhuur van onroerende zaken, andere dan gebouwen en gedeelten van gebouwen welke als woning worden gebruikt .Dit geldt ook indien het gaat om onzelfstandige gedeelten van een gebouw dat voor het grootste deel als woning wordt gebruikt. De verhuur van een onzelfstandig deel van een onroerende zaak is dus mogelijk.
Omdat de maatschap met de huurder volgens de huurovereenkomst heeft gekozen voor belaste verhuur, is sprake van verhuur van een gedeelte van een onroerende zaak. Op deze verhuur is artikel 11, lid 1, letter b, ten vijfde, van de Wet OB van toepassing. Daarom bestaat geen recht meer op de KOR. De naheffingsaanslag btw is door de inspecteur terecht opgelegd, oordeelt het hof.
Geef een reactie