Legataris ook toegestane gerechtigde bij overlijden rekeninghouder bancaire lijfrente
Volgens artikel 3.126a, lid 6 van de huidige Wet IB 2001 kan het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen uit een lijfrenterekening/-beleggingsrecht waarvan de termijnen al zijn ingegaan, na overlijden van de gerechtigde alleen toekomen aan de erfgenamen. In de praktijk komt het regelmatig voor dat een partner geen erfgenaam is, maar wel is aangewezen als legataris voor de lijfrenterekening of het lijfrentebeleggingsrecht. Fiscaal wordt zo’n bancaire lijfrente dan onzuiver (met fiscale sancties tot gevolg alsof is afgekocht).
Voorstel
Met het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2025 (Kamerstukken II, 36 605, nr. 2) wordt voorgesteld om de legataris ook als toegestane gerechtigde op te nemen, naast de erfgenamen. Zie artikel I, onderdeel A van het wetsvoorstel.
Voor-zoverbepaling bij niet-toegestane handeling met nettolijfrente in box 3
Een niet-toegestane handeling met een nettolijfrente in box 3 in de zin van artikel 5.16 van de Wet IB 2001 heeft fiscale gevolgen (zie artikel 5.16c van die wet). Indien zo’n handeling slechts ziet op een deel van zo’n nettolijfrente, geldt volgens de huidige wet dat de fiscale gevolgen voor de gehele nettolijfrente plaatsvinden.
Voorstel
Met het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2025 wordt voorgesteld dat bij een niet-toegestane handeling, de fiscale gevolgen slechts gelden voor het gedeelte van de nettolijfrente waarbij sprake is van zo’n niet-toegestane handeling. Dit is in lijn met de fiscale bepalingen die gelden voor box 1-lijfrenten. Zie artikel I, onderdeel B van het wetsvoorstel
Geen boxsplitsing van Brede Herwaarderingslijfrenten bij toepassing overgangsrecht bij niet-toegestane handeling
Voor Brede Herwaarderingslijfrenten (afgesloten in 1992–2000) met premie-aftrek vóór het jaar 2001 geldt na een niet-toegestane handeling (bijvoorbeeld bij overschrijding van de wettelijke termijn in de zin van artikel 3.133, lid 3 Wet IB 2001) dat de lijfrente-aanspraak voor de fiscale behandeling ervan voor een gedeelte beclaimd blijft met box 1-heffing en een gedeelte als bezitting in box 3 door het fiscale leven gaat. Er ontstaat dan dus een zogenoemde boxsplitsing. Zie daarvoor onder andere hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, lid 1, in combinatie met onderdeel T, lid 3 van de Invoeringswet Wet IB 2001.
Voorstel
Met het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2025 wordt voorgesteld om het overgangsrecht uit de Invoeringswet Wet IB 2001 zodanig aan te passen, dat bij het onzuiver worden van (een deel van) de lijfrente-aanspraak door de niet-toegestane handeling, deze voor het onzuivere deel geheel in aanmerking wordt genomen als bezitting in box 3. De ontstane boxsplitsing is dan opgeheven. Zie artikel II van het wetsvoorstel.
Alleen revisierente over de voor de IB belastbare waarde bij afkoop van box 1-lijfrente
Bij afkoop van een box 1-lijfrente, niet zijnde een kleine lijfrente in de zin van de Wet IB 2001, bepaalt die wet dat inkomstenbelasting (IB) wordt geheven over de belastbare (bruto) afkoopwaarde van de afgekochte lijfrente. Voor de heffing van IB mag dus rekening worden gehouden met de bewezen niet-afgetrokken premie c.q. inlegbedragen overeenkomstig de wettelijke bepalingen. Revisierente wordt volgens de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) berekend over de bruto afkoopwaarde (zie artikel 30i, lid 2, van de AWR) dus zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met bewezen niet-afgetrokken bedragen.
Voorstel
Met het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2025 wordt voorgesteld om voor de grondslag voor de 20%-revisierenteregeling aansluiting te zoeken bij de heffingsgrondslag voor de IB-heffing. Bewezen niet-afgetrokken bedragen mogen dan voortaan in mindering worden gebracht op de bruto afkoopwaarde. Zie artikel IX, onderdeel B van het wetsvoorstel.
Verval beperkende voorwaarde bij internationale waardeoverdracht van box 1-lijfrente
Bij een internationale waardeoverdracht van een box 1-lijfrente geldt een beperkende voorwaarde inzake de aansprakelijkheidstelling van een buitenlandse aanbieder. Over een dergelijke beperkende voorwaarde bij een internationale overdracht van pensioen zijn door het Hof van Justitie van de Europese Unie twee arresten gewezen [HvJ EU 16 november 2023, C-360/22, ECLI:EU:C:2023:875, en HvJ EU 16 november 2023, C-459/22, ECLI:EU:C:2023:878].
Voorstel
De met het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2025 (Kamerstukken II, 36 603, nr. 2) voorgestelde wijziging heeft tot doel opvolging te geven aan genoemde twee arresten. Voorgesteld is de betreffende beperkende voorwaarde niet meer te stellen indien de waardeoverdracht van een lijfrente plaatsvindt naar een andere EU-lidstaat, een andere EER-staat of Zwitserland. Zie artikel XII, onderdeel A van het wetsvoorstel.
Tot slot
Tijdens het opstellen van deze bijdrage waren beide wetsvoorstellen nog in behandeling bij de Tweede Kamer. Als deze worden aangenomen door de Eerste Kamer dan treden genoemde maatregelen in de Fiscale verzamelwet 2025 in werking op 1 januari 2025. De maatregel in de wet Overige fiscale maatregelen 2025 werkt terug tot en met 16 november 2023.
Erik van Toledo (op persoonlijke titel), werkzaam bij de Belastingdienst.
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.
Geef een reactie