
Het voormalig hoofd administratie van de scheepsbouwer betaalde de aannemer in de periode van 2017 tot en met 2022 een bedrag van bijna 2 miljoen euro. Dat geld was een vergoeding voor werkzaamheden die de aannemer deed aan zijn privéwoning en die van zijn familie. Het hoofd administratie boekte de uitgaven als kosten van lopende projecten van de scheepsbouwer, waaraan de aannemer geen goederen of diensten leverde.
Schuldbekentenis
De facturen werden op verzoek van het hoofd administratie op naam van zijn werkgever gezet omdat hij bijna met pensioen ging en de werkgever op die manier betaalde voor het overnemen van de aandelen van het hoofd administratie. Die boekte de facturen ten laste van lopende projecten. Hij heeft in een notariële schuldbekentenis jegens de werkgever erkend dat hij zijn positie heeft misbruikt en betalingen heeft verricht aan de aannemer voor een bedrag van € 1.888.208,73. “Ik boekte de facturen meestal zo laat mogelijk, net voor een betalingsronde, om te voorkomen dat iemand het zou opmerken,” verklaarde het voormalige hoofd administratie. “Ik verzamelde alle facturen voor een project en maakte daar een verzamel betaalopdracht voor, een batch, waarin ik ook de facturen van [de aannemer] verwerkte.”
De scheepswerf heeft inmiddels een bedrag van € 1.292.408,09 ontvangen uit de verkoop van de woning en roerende zaken van het hoofd administratie en vorderde van de aannemer (terug)betaling van € 1.888.208,73. Volgens de scheepsbouwer waren de betalingen aan de aannemer onverschuldigd gedaan, omdat er geen overeenkomst met de werf aan ten grondslag lag.
Volmachtverlening
De aannemer beriep zich onder meer op de schijn van volmachtverlening en derdenbescherming. Hij stelde dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het voormalig hoofd administratie namens de scheepsbouwer bevoegd was om afspraken te maken over de betalingen. Dit vertrouwen zou onder meer gebaseerd zijn op mondelinge mededelingen van familieleden van het voormalig hoofd administratie, de langdurige voortzetting van betalingen en het feit dat de onderneming groot genoeg was om onregelmatigheden in betalingen te detecteren. Daarnaast voerde de aannemer aan dat de schijn van volmachtverlening was gewekt door de gedragingen en nalatigheden van de scheepsbouwer.
Onderzoeksplicht
Maar de rechtbank wees deze argumenten van de hand. Zij stelde vast dat de aannemer onvoldoende onderzoek had gedaan naar de bevoegdheid van het voormalig hoofd administratie. Het betrof immers facturen voor privé-uitgaven, waaronder de verbouwing van diens woning, die aan de scheepsbouwer werden toegeschreven. De aannemer had eenvoudig kunnen nagaan of het voormalig hoofd administratie daadwerkelijk bevoegd was, bijvoorbeeld door contact op te nemen met de scheepsbouwer of het handelsregister te raadplegen. Ook werd benadrukt dat de aard van de betalingen aanleiding had moeten zijn voor nader onderzoek. Het ontbreken van specificaties op facturen en de betrokkenheid van familieleden van het voormalig hoofd administratie had volgens de rechtbank als waarschuwingssignalen moeten dienen.
Geen derdenbescherming
De rechtbank oordeelde verder dat de betalingen niet konden worden aangemerkt als nakoming door een derde in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Het was niet aannemelijk dat de scheepsbouwer bewust de schuld van het voormalig hoofd administratie aan de aannemer had voldaan. Ook een beroep van de aannemer op derdenbescherming werd verworpen. De rechtbank benadrukte dat de aannemer door zijn nalatigheid bij het controleren van de bevoegdheid van het voormalig hoofd administratie geen gerechtvaardigd vertrouwen kon hebben in de geldigheid van de betalingen.
De uitspraak betekent dat de scheepsbouwer recht heeft op terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen. Het gaat om een bedrag van € 595.800,64 (€ 1.888.208,73 – € 1.292.408,09). Het verweer van de aannemer, dat het handelen van het voormalig hoofd administratie voor risico van de scheepsbouwer moet komen, werd niet gehonoreerd. De rechtbank benadrukte dat de onderzoeksplicht van de aannemer zwaarder weegt dan de tekortkomingen in de interne controle van de scheepsbouwer.
Lees hier de uitspraak.
Waarom heeft de scheepsbouwer geen aangifte gedaan van fraude/diefstal? Het bedrag is vermoedelijk veel hoger. Heeft de boekhouder teveel kennis van zaken die aan het oog van de fiscus zijn onttrokken?