
In 2006 leent een vennootschap een zustervennootschap geld voor de aankoop van een slipbaan. Daarbij wordt geen leningsovereenkomst vastgelegd. De koopsom wordt bepaald op € 180.000,-. In 2017 levert de zustervennootschap de slipbaan aan twee bedrijven (elk 50%) voor € 45.000,-. Een jaar later, wanneer de zustervennootschap is ontbonden, leveren beide bedrijven de slipbaan aan een derde voor een bedrag van ruim 1,2 miljoen euro.
Afwaardering lening als buitengewone last aangegeven
In haar Vpb aangifte over 2017 voert de vennootschap een verlies op van € 258.989,-. In de aangifte is een buitengewone last opgenomen van € 142.504,- in verband met de afwaardering van de aan de zustervennootschap verstrekte lening. De inspecteur geeft aan de buitengewone last te willen corrigeren. Hij is van mening dat sprake is van een onzakelijke lening en dat afwaardering van de fiscale winst niet mogelijk is. Rechtbank Gelderland moet beoordelen of het verlies van de vennootschap juist is vastgesteld.
Als argumenten voor zijn stelling voert de inspecteur aan dat de lening onzakelijk is omdat er geen zekerheden zijn gesteld, de rente is bijgeschreven en er geen aflossingsschema is overeengekomen. Volgens hem is de lening in 2017 onzakelijk geworden vanwege de overdracht van de slipbaan aan de twee bedrijven. Een zakelijk handelende derde zou, met de kennis dat de slipbaan voor een te laag bedrag werd overgedragen, de lening hebben opgeëist. De liquidatieverliesregeling is niet van toepassing omdat de vennootschap geen belang hield in de zustervennootschap. Bovendien is de zustervennootschap niet in 2017, maar in 2018 geliquideerd, aldus de inspecteur.
Moment van aangaan van lening bepalend
De rechtbank overweegt dat gelet op onder meer het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2012 de bewijslast dat sprake is van een zogenoemde onzakelijke lening op de inspecteur rust. Dit houdt in dat de inspecteur aannemelijk moet maken dat er geen (niet-winstdelend) rentepercentage kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde de lening zou hebben verstrekt.
Of sprake is van een onzakelijke lening moet worden beoordeeld naar het moment van het aangaan van de lening. Maar op voorwaarde dat een zakelijke lening gedurende haar looptijd ten gevolge van onzakelijk handelen van de crediteur alsnog een onzakelijke lening kan worden. Als sprake is van een onzakelijke lening, kan deze niet worden afgewaardeerd ten laste van de fiscale winst.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die tot de conclusie voeren dat de lening bij het verstrekken daarvan onzakelijk was. Het niet stellen van zekerheden, het bijschreven van rente en/of de afwezigheid van een aflosschema brengt niet automatisch mee dat een lening als onzakelijk moet worden beschouwd.
Debiteurenrisico
De vraag is of de vennootschap onder deze voorwaarden een debiteurenrisico heeft gelopen dat zodanig groot is dat er geen onafhankelijke derde te vinden is die de gelden met een grote(re) risico-opslag, bijvoorbeeld een hoge(re) rente, zou hebben uitgeleend. De inspecteur heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het bijzonder van belang dat de inspecteur erop heeft gewezen dat de waarde van de slipbaan eind 2016 rond € 1 miljoen zou liggen en dat deze voor € 1,3 miljoen te koop stond. De rechtbank leidt hieruit af dat de debiteur dus verhaal bood. Daarnaast heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde op het moment van de overdracht van de slipbaan actie had ondernomen, in die zin dat hij de lening zou hebben opgeëist bij de zustervennootschap en daarin succesvol zou zijn geweest. Er kan dus ook niet worden gezegd dat de lening ‘gedurende de rit’ onzakelijk is geworden.
Tijdens de zitting erkent de inspecteur dat als de lening als zakelijk geldt deze ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank stelt het verlies van de vennootschap nader vast op € 258.989,-.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2024:7864
Geef een reactie