
Volgens de rechtbank staat het niet in de weg aan heffing dat geen daadwerkelijke overnachting heeft plaatsgevonden, zolang sprake is van een vaste vergoeding die betrekking heeft op het verblijf.
Gegarandeerde kameromzet via touroperator
De zaak betreft een exploitant van een hotel dat tot april 2020 een exclusieve overeenkomst had met touroperator Hotelbeds Switzerland AG. De touroperator nam alle 32 kamers af voor een vaste prijs per kamer per nacht, ongeacht of die kamers uiteindelijk werden benut. Vanaf april 2020 verkocht het hotel de kamers weer zelf. Over het belastingjaar 2020 legde de gemeente Amsterdam een aanslag toeristenbelasting op, gebaseerd op de ontvangen vergoeding van Hotelbeds. De exploitant maakte bezwaar en stelde dat de belasting ten onrechte was geheven over leegstaande kamers.
Volgens de exploitant moest voor toeristenbelasting daadwerkelijk worden overnacht, en mag de grondslag van de heffing alleen zien op betalingen voor daadwerkelijk verblijf van toeristen. Vergoedingen voor leegstand vielen hier volgens haar buiten. Bovendien verwees zij naar de toelichting op de gemeentelijke verordeningen, waarin wordt gesproken van de “vergoeding die voor het verblijf met overnachting in rekening wordt gebracht”.
Rechtbank: directe koppeling met verblijf volstaat
De rechtbank volgt dit betoog niet en verwijst naar vaste jurisprudentie van het Hof Amsterdam (2002), bevestigd door de Hoge Raad (2003), waarin is geoordeeld dat toeristenbelasting mag worden geheven over vaste kamerprijzen, ook als die losstaan van het aantal feitelijk overnachtende personen. “De omstandigheid dat hotels ook wel kamers verhuren tegen een vaste prijs, onafhankelijk van het aantal personen dat in de kamer overnacht, doet hieraan niet af.”
In dit geval is sprake van vaste vergoedingen die contractueel zijn gekoppeld aan het aantal kamer-nachten dat Hotelbeds afnam. Daarmee bestaat volgens de rechtbank voldoende verband tussen de heffingsmaatstaf en het toeristisch verblijf zoals bedoeld in artikel 224 van de Gemeentewet. Dat sluit aan bij eerdere oordelen dat de toeristenbelasting een algemene belasting is, waarbij het niet nodig is dat de gemeente een dienst verleent in ruil voor de belastingheffing. “Er is namelijk een direct verband tussen de vergoeding die Hotelbeds betaalde aan eiseres, oftewel het bedrag waarover belasting is geheven, en het verblijf van toeristen in het hotel. Dat deze toeristen niet steeds alle kamers vulden doet daaraan niet af.”
Geen toepassing op ‘no show’-gevallen
De exploitant verwees nog naar eerdere rechtspraak waarin toeristenbelasting niet mocht worden geheven over zogenoemde “no show”-omzet. Daarin werd omzet geboekt op reserveringen die niet werden benut en ook niet restitueerbaar waren. De rechtbank ziet echter een relevant verschil: in deze zaak zijn de kamerprijzen overeengekomen en betaald, ongeacht reservering of gebruik. “In dit geval is een vaste kamerprijs per nacht afgesproken, die ook steeds door Hotelbeds is betaald.”
Het beroep van de exploitant wordt dan ook ongegrond verklaard. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er is volgens de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.
Geef een reactie