
Een man is dierenarts en exploiteert samen met zijn echtgenote een dierenartspraktijk waarin zij, door middel van besloten vennootschappen, feitelijk een belang hebben van elk 50%. Eind 2021 start een inspecteur een boekenonderzoek naar aanleiding van verdachte transactiemeldingen (VT-meldingen) die de FIOD van de Rabobank heeft ontvangen. De betreffende transacties zijn gedaan in de periode van 14 juli 2015 tot en met 9 september 2019 en daarbij gaat het om 46 contante stortingen van in totaal € 484.330,- op een bankrekening die op naam staat van de man.
De man en zijn echtgenote voeren een oriënterend gesprek met controlemedewerkers van de Belastingdienst. In het gesprek licht de man toe dat de contant gestorte bedragen afkomstig zijn van de verkoop van paarden. De man informeert de inspecteur over de inkoop, voorraad, leeftijd en verkoop van de paarden. Vervolgens legt de man uit dat hij, omdat het aantal gehouden paarden steeds groter werd en als gevolg van ziekte, heeft besloten om de paarden te verkopen.
De bevindingen in het boekenonderzoek leiden tot navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2016 tot en met 2020. De bezwaren tegen de aanslagen wijst de inspecteur af waarna de man in beroep gaat bij de rechtbank Noord-Nederland.
Kopers uit het Oostblok
Tegenover de FIOD verklaart de man dat de contante gestorte gelden afkomstig zijn van de verkoop van paarden aan kopers die veelal uit het Oostblok komen en niet geheel te achterhalen zijn. De man verklaart verder al zijn hele leven “in de paarden te zitten” en dat de hobby naast het paardrijden, ook gaat om het fokken, aanrijden en trainen van paarden. Volgens de man was er na 2015 een schaarste aan paarden en ging het voorspoedig met de paardenhandel. Omdat hij teveel paarden had en bij hem een ziekte was geconstateerd heeft hij besloten om in 2016 en 2019 veel van zijn paarden te verkopen.
Omdat de activiteiten van de man, zoals hij beweert, hobbymatig zijn wordt van de verkoop niets bijgehouden of bewaard. Uit het boekenonderzoek blijkt een hoge opbrengst in vergelijking met de inkopen. Volgens de man komt dat doordat hij zelf heeft gefokt en goedkoop heeft ingekocht en anderzijds door stijgende vraag als gevolg van de financiële en de Corona crisis. In het onderzoek trekt de inspecteur de conclusie dat de contante stortingen bestaan uit de contante verkopen verminderd met de contante inkopen, contant betaalde kosten en contante privé-bestedingen. Omdat daar niets van is bijgehouden gaat de inspecteur uit van de feiten en omstandigheden en beschouwt de contante stortingen als opbrengst verkoop paarden.
Tot de stukken in het dossier is ook een verklaring opgenomen van de toenmalige accountant van de man. Daarin word vermeld dat naar idee en waarneming van de accountant de handelingen en beslissingen omtrent de paardenhobby van de man en zijn echtgenote door hen beiden in gezamenlijkheid verricht werden. De accountant gaf daarbij aan regelmatig te hebben gesproken over de paardenhobby waarbij het voor hem altijd duidelijk was dat het een gezamenlijke passie betrof, en dat de beslissingen en ideeën door hen gezamenlijk werden genomenen gevormd.
Bron van inkomen of hobby?
De vraag voor de rechtbank is of sprake is van een bron van inkomen zoals de inspecteur stelt of van een hobby zoals de man beweert. De man stelt dat hij nooit heeft beoogd om met de paardenhandel een voordeel te behalen, laat staan dat dit voordeel verwacht kon worden. Hierdoor is volgens de man niet voldaan aan alle bronvereisten. Dat de paarden met winst zijn verkocht, heeft volgens hem enkel te maken met het toevallige tijdstip van zijn ziekte, waardoor hij genoodzaakt was om de paarden te verkopen en de evenzeer toevallige omstandigheid dat de markt toen goed was.
De rechtbank overweegt dat om een uit werkzaamheden genoten voordeel, anders dan als loon uit dienstbetrekking, te kunnen aanmerken als belast inkomen uit een bron, die werkzaamheden in het economische verkeer moeten zijn verricht en moeten deze zijn gericht op het behalen van een (geldelijk) voordeel. Dit voordeel moet door de belastingplichtige zijn beoogd (subjectief) en naar maatschappelijke opvattingen ook redelijkerwijs kunnen worden verwacht (objectief). Of aan deze eisen is voldaan, moet worden beoordeeld naar de situatie ten tijde van het verrichten van de werkzaamheden, waarbij feiten en omstandigheden van andere (eerdere of latere) jaren kunnen evenwel licht werpen op de jaren in kwestie.
Uit de feiten leidt de rechtbank af dat de man in staat is geweest om tegen relatief lage bedragen paarden in te kopen om die vervolgens na verloop van enkele jaren structureel met winst te verkopen aan derden. De winst die de man met deze activiteiten heeft behaald, is doorgaans vier- tot vijfmaal de inkoopwaarde, en met betrekking tot bepaalde paarden heeft hij een aanzienlijk hogere opbrengst behaald, in een enkel geval € 100.000,- of meer.
Bovengemiddelde kennis van paarden
Verder merkt de rechtbank op dat de omvang van de activiteiten aanzienlijk is geweest, omdat de man in de betreffende jaren 54 paarden heeft verkocht. De rechtbank overweegt dat de winstgevende transacties frequenter waren dan de verliesgevende transacties. De man heeft doelbewust getracht de juiste paarden te selecteren en zijn beroepsmatig bovengemiddelde kennis van paarden in het economisch verkeer ingezet en feitelijk te gelde gemaakt. Was dat in een handjevol gevallen (incidenteel) gebeurd, zou de vraag opkomen of een en ander in de hobbysfeer moet worden geplaatst, maar vanwege de aanzienlijke aantallen is daar volgens de rechtbank geen sprake van.
Uit deze feiten leidt de rechtbank af dat het voordeel naar maatschappelijke opvattingen redelijkerwijs kon worden verwacht. Ook leidt de rechtbank uit de omstandigheden af dat de man dit voordeel ook heeft beoogd: misschien was hij niet welbewust op zoek naar een maximalisatie van de opbrengst van elk paard afzonderlijk, maar dat is niet doorslaggevend. Het gaat erom of de man met zijn activiteiten een per saldo positieve opbrengst nastreefde. De conclusie van de rechtbank is dat aan alle bronvoorwaarden is voldaan, zodat de paardenactiviteiten een bron van inkomen vormen. Zoals de man en de inspecteur hebben verklaard is die bron dan winst uit onderneming.
Rest nog de vraag vanaf wanneer sprake is van een bron van inkomen, wat van belang is voor de balanswaarde van de paarden die de man in voorraad had. Volgens de inspecteur vormden de paardenactiviteiten reeds voorafgaand aan het jaar 2016 een bron van inkomen, zodat voor de inbrengwaarde van de paarden kan worden uitgegaan van de inkoopprijzen. De inspecteur heeft onder meer aangevoerd dat een opbrengst van € 129.250,- toerekenbaar is aan het jaar 2015 en dat de man ook in 2013 en 2014 al paarden heeft verkocht.
De man heeft in zijn winst- er verliesrekeningen een afschrijving van € 5.000,- per jaar opgenomen ter zake van de waardevermindering van de stallen. Volgens de inspecteur heeft de man dit ten onrechte gedaan, omdat deze gebouwen eigendom zijn van een BV van de man en omdat de man deze stallen ook heeft geactiveerd op de balans die in het kader van de terbeschikkingstellingsregeling is opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de man zijn stelling, dat sprake is van gebouwen die tot het ondernemingsvermogen van de paardenactiviteit-onderneming moeten worden gerekend, in het licht van de gemotiveerde betwisting, niet aannemelijk heeft gemaakt.
Wie zijn de ondernemers?
De man stelt dat, als de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een onderneming, de winst uit die onderneming slechts voor de helft aan hem toekomt en voor de andere helft aan zijn echtgenote, omdat in de onderhavige jaren sprake is geweest van een personenvennootschap tussen hen beiden. Volgens de inspecteur is de paardenhandel in de onderhavige jaren niet verlopen via een personenvennootschap tussen de man en zijn echtgenote, omdat alle betalingen van de paarden via rekeningen liepen waarvan alleen de man rekeninghouder was.
Daarbij heeft de inspecteur erop gewezen dat de inkomsten die binnenkwamen op de rekening ten name van (alleen) de man, in hun geheel zijn doorgestort naar een bankrekening ten name van de holding-BV van (alleen) de man. Gezamenlijke inkomsten, zoals huurinkomsten, werden wel voor de helft doorgestort naar een bankrekening ten name van de echtgenote.
Voor de rechtbank vormen de geldstromen een duidelijke aanwijzing dat de onderneming alleen voor rekening en risico van de man werd gedreven. Het komt erop neer dat de financiële opbrengst van de verkoop van de paarden van aanvang af geheel werd afgescheiden van de (bestaande) maatschap en ook van het privévermogen van de echtgenote. Alleen de man had en hield daarover de beschikking, hetzij via zijn eigen bankrekening, hetzij via zijn eigen BV. Uit geen enkel gedingstuk volgt dat de echtgenote betalingen heeft ontvangen in verband met de verkoop van de paarden, of op de een of andere manier over de opbrengst heeft kunnen beschikken.
Algemene gemeenschap van goederen
Ook de omstandigheid dat de man en zijn echtgenote in algemene gemeenschap van goederen zijn getrouwd brengt niet mee dat de echtgenote kan worden aangemerkt als ondernemer. De rechtbank leunt voor haar oordeel zwaar op de omstandigheid dat de opbrengsten uit de verkoop van de paarden steevast zijn gestort op een bankrekening ten name van (alleen) de man waar ook andersoortige inkomsten op werden gestort, zoals zijn AOW-uitkering en pensioen.
De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de ontvangen bedragen ter zake van de verkoop van de paarden structureel zijn doorgestort op een rekening van een BV van de man (als agio), en niet (voor de helft) zijn doorgestort aan de echtgenote, dit terwijl de hiervoor genoemde andere inkomsten wél steeds voor de helft worden doorgestort op een rekening ten name van (alleen) de echtgenote. Ten slotte is er geen concreet bewijs voorhanden waaruit zou volgen dat een afnemer zaken deed met een personenvennootschap die mede bestond uit de echtgenote. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat de onderneming mede voor rekening en risico van zijn echtgenote werd gedreven.
Rechtbank Noord-Nederland, ECLI:NL:RBNNE:2025:1544
Geef een reactie