
Maar de rechtbank wijst de vorderingen af: KPMG heeft haar controleplicht als accountant niet geschonden en er was geen aanleiding om in de goedkeurende verklaringen over de jaren 2017-2018 aanvullende waarschuwingen op te nemen over de kredietwaardigheid van beleggingsobject Capstone of de zekerheden, oordeelt de rechtbank. Ook De Veste en twee bestuurders worden niet veroordeeld.
Hoogrisicobeleggingen in Capstone lopen mis
De Veste en De Nieuwe Veste waren financiële ondernemingen die beleggingsfondsen beheerden. De Veste, opgericht in 1999, had een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De Nieuwe Veste, actief sinds 2016, opereerde zonder vergunning. Beide partijen boden beleggers de mogelijkheid om in te stappen in de Da Vinci Retail (DVR)- en Da Vinci Diversified (DVD)-fondsen. DVR had een lagere instapdrempel dan DVD, en vanaf oktober 2017 nam De Nieuwe Veste het beheer van DVD over.
De fondsen investeerden via complexe constructies in Amerikaanse partijen binnen de Capstone Groep. DVR verstrekte leningen aan Capstone Capital Group en Capstone Credit, met zekerheden in de vorm van pandrechten op vorderingen. DVD investeerde via aandelenparticipaties in het Capstone Cayman Fund, dat op zijn beurt weer leningen verstrekte aan dezelfde partijen. Beleggers ontvingen informatie over deze constructies via prospectussen, informatiememoranda en jaarrekeningen – gecontroleerd door KPMG.
Beleggers verliezen honderdduizenden euro’s
Twee beleggers, een man en een vrouw, investeerden via De Veste in de fondsen. De man begint in 2007 en heeft een beleggersprofiel waarin hij aangeeft te beleggen voor pensioenaanvulling. In 2015 geeft hij aan een aanzienlijk deel van zijn vermogen bij De Veste te hebben ondergebracht. De vrouw, zonder beleggingservaring, laat haar beleggingen via de man uitvoeren. Samen investeren ze €430.000, waarvan ze ongeveer €136.000 terugkrijgen via tussentijdse uitkeringen.
In de documenten worden de risico’s benadrukt: het gaat om hoogrisicobeleggingen waarbij het volledige ingelegde bedrag verloren kan gaan. Toch komt de klap hard aan als in 2019 de AFM de vergunning van De Veste intrekt, nadat een conceptrapport al signalen afgaf. Kort daarvoor heeft de man nog een overeenkomst gesloten om zijn belegging om te zetten in een uitkerende lijfrente.
In 2020 blijkt Capstone zijn verplichtingen niet meer na te kunnen komen. Rentebetalingen en aflossingen blijven uit, en het dividend vanuit het Cayman-fonds stopt. De beleggingen worden vrijwel oninbaar. In 2022 wijst de rechter het beroep van De Veste tegen de vergunningintrekking af, waarna een vereffenaar wordt aangesteld. De Nieuwe Veste wordt in 2023 ontbonden.
Aansprakelijkstelling KPMG
In maart 2024 stellen de beleggers KPMG aansprakelijk. Uit forensisch onderzoek blijkt dat Capstone in de coronajaren grote afboekingen heeft gedaan, maar er zijn geen concrete aanwijzingen voor fraude. De boekhouding klopt volgens de onderzoekers, waardoor er weinig perspectief op verhaal is.
Voor de rechtbank betogen de twee beleggers dat KPMG in 2017–2019 ernstig tekortschoot als controlerend accountant. Volgens hen had KPMG geen goedkeurende verklaringen mogen afgeven, omdat de jaarrekeningen materiële tekortkomingen bevatten. Zo zou KPMG hebben moeten signaleren dat er onvoldoende zekerheden waren en dat Capstone’s kredietwaardigheid twijfelachtig was.
De Veste en de bestuurders van De (Nieuwe) Veste
Ook De Veste en de twee bestuurders van De Veste en De Nieuwe Veste worden aangeklaagd. De rechtbank wijst echter alle vorderingen af. De conclusie luidt dat niet is gebleken van het bestaan van een overeenkomst van opdracht, die leidt tot de door de beleggers veronderstelde (bijzondere) zorgplicht van De Veste en De Nieuwe Veste.
Ook kunnen de twee beleggers volgens de rechtbank niet gevolgd worden in hun betoog dat er geen zekerheden waren. ‘Dat die zekerheden uiteindelijk niet uitgewonnen konden worden omdat de onderliggende vorderingen oninbaar waren (hetgeen pas rond mei 2020 is gebleken) brengt op zich zelf nog niet met zich mee dat De Veste onvoldoende toezicht heeft gehouden op de kredietwaardigheid van de debiteuren van Capstone en dat sprake was van een slecht debiteurenbestand bij Capstone.’
De beleggers voeren verder nog aan dat De Veste haar informatieverplichting had geschonden door na te laten hen te informeren over het voornemen van de AFM om de vergunning van De Veste in te trekken. Maar de rechtbank concludeert dat er geen plicht was voor De Veste om te informeren over het voornemen tot intrekking van de vergunning: ‘De rechtbank stelt vast dat voor het publiceren van een besluit tot intrekking van een vergunning het wettelijk publicatieregime geldt zoals neergelegd in artikel 1:97 Wft. Op grond van dat artikel moet de AFM een besluit tot intrekking van de vergunning pas openbaar maken – indien de vergunning op initiatief van de AFM wordt ingetrokken – nadat het besluit definitief is geworden.’
Van misleidende handelspraktijken is dan ook geen sprake geweest, luidt de conclusie van de rechtbank.
KPMG
Ook alle vorderingen tegen KPMG worden afgewezen. Daarbij is het verweer van het accountantskantoor van belang: ‘KPMG weerspreekt dat zij tekort is geschoten in het bieden van inzicht als bedoeld in artikel 2:362 BW, stellende dat zij heeft onderzocht of de jaarrekeningen van de Da Vinci Fondsen het op grond van artikel 2:362 BW vereiste inzicht en een getrouw beeld geven van de grootte en samenstelling van het vermogen, zoals bedoeld in artikel 2:393 lid 5 BW.
Volgens KPMG strekt de rol van controlerend accountant er niet toe jaarrekeningen en toelichtingen daarin op te maken, de verwachte opbrengsten van beleggingen te toetsen, er voor zorg te dragen dat beleggers voldoende kennisnemen van de risico’s van beleggen en ook niet om verantwoordelijkheid te dragen voor het beleggingsbeleid en de inrichting van de interne administratieve organisatie en processen van een fondsbeheerder. Dit zijn verantwoordelijkheden van De Veste en/of de bestuurders, aldus KPMG.’
In het licht van dat verweer van KPMG is de rechtbank van oordeel dat de beleggers op hun beurt onvoldoende gemotiveerd hebben onderbouwd ‘dat er op KPMG een verstrekkender taak rustte dan die zij thans heeft uitgevoerd.’ Met name is door de beleggers onvoldoende gesteld en onderbouwd, dat KPMG ten tijde van de afgifte van de verklaringen aanwijzingen zou moeten hebben gehad dat het debiteurenbestand van Capstone onvoldoende kredietwaardig was. De stelling van de beleggers dat er geen zekerheden waren is ook onjuist, zoals eerder al overwogen.
Contacten tussen De Veste en de AFM
De beleggers voeren verder nog aan dat KPMG melding had moeten maken van de contacten tussen De Veste en de AFM in de jaren voorafgaand aan het uitkomen van het AFM-rapport, wat KPMG had nagelaten. Het verweer van het accountantskantoor: ‘KPMG erkent dat zij in de jaren voorafgaand aan het uitkomen van het AFM rapport kennis heeft genomen van de schriftelijke correspondentie tussen de AFM en De Veste , maar voert aan dat deze correspondentie geen betrekking had op de onderwerpen die uiteindelijk hebben geleid tot intrekking van de vergunning (de tekortkomingen en bevindingen die nadien zijn weergegeven in het AFM rapport), zodat deze onderwerpen geen invloed hadden op de jaarrekeningen van Da Vinci Retail voor boekjaren 2017 en 2018.’
De rechtbank is van oordeel dat de beleggers dat verweer van KPMG onvoldoende gemotiveerd hebben weerlegd. ‘Bovendien geldt dat het enkele feit dat de AFM destijds vragen heeft gesteld aan het bestuur van De Veste op zichzelf ontoereikend is om te concluderen dat dit vermeld had moeten worden in de jaarverslaggeving van 2017 en 2018. KPMG heeft onweersproken gesteld dat zij pas is geïnformeerd over de intrekking van de vergunning toen de AFM haar definitieve rapport d.d. 10 december 2019 heeft uitbracht. Van KPMG mag worden verwacht dat zij dat rapport heeft betrokken bij de controle van de jaarrekening van 2019 van Da Vinci Retail. Vast staat dat KPMG dit heeft gedaan. In de door KPMG op 19 oktober 2020 afgegeven goedkeurende verklaring voor DVR voor boekjaar 2019 is het AFM rapport van 10 december 2019 betrokken bij de controlewerkzaamheden en ging de goedkeurende verklaring gepaard met de mededeling van een materiële onzekerheid over de continuïteit. Gehoudenheid tot het doen van eerdere en andere mededelingen door KPMG neemt de rechtbank dan ook niet aan. Overigens is door [de beleggers, red.] ondanks verweer op dit punt niet nader toegelicht dat de inhoud van de jaarverslagen van KPMG een rol speelde bij de beleggingsbeslissingen van [de beleggers, red.].’
Daarmee worden ook de vorderingen jegens KPMG afgewezen.
Geef een reactie