Ook al liepen zijn investeringen in het failliet gegane teakbeleggingsfonds Goodwood op een fiasco uit, dan nog was een claim van een belegger bij de inkomstenbelasting over 2013 dat zijn deelneming in een teakhoutfonds waardeloos was geworden niet terecht. Dat oordeelt Gerechtshof Amsterdam in navolging van de rechtbank Noord-Holland, die in 2017 uitspraak deed.
De belegger voerde publicaties aan van de Vereniging van Teakhoutparticipanten (VTP) en het FD om zijn stelling te onderbouwen dat zijn aandelen geen waarde meer vertegenwoordigden. De beleggingen in teakhoutplantages in Brazilië liepen op niets uit, Goodwood werd in 2010 failliet verklaard. In zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2013 had hij de waarde van zijn teakhoutparticipatie daarom op 0 euro gesteld. De inspecteur is echter van mening dat er met 33.112 euro rekening moet worden gehouden.
Waarde
De verwijzing door de belegger naar de publicaties in onder andere het FD en naar een vergelijkbare zaak bij de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant houden volgens de rechtbank Noord-Holland geen stand: ‘Ook met inachtneming van de aangehaalde publicaties is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat, beoordeeld naar de situatie op 1 januari 2013, de participaties van beleggers in Europa een waarde vertegenwoordigen ook indien deze (nog) niet tot enige opbrengst voor die beleggers hebben geleid. De rechtbank volgt derhalve eiser niet in zijn stelling dat deze participaties op die datum geen waarde in het economisch verkeer hebben. Daartoe heeft de rechtbank meegewogen dat VTP elk jaar een waarde van participaties per 1 januari vaststelt in overleg met Pöyry (taxatiebureau, red.), en deze ter kennis brengt van haar leden, waaronder eiser. Deze waarde is hoger dan verweerder in aanmerking heeft genomen. Dat de kapopbrengst eiser nog niet heeft bereikt, terwijl vaststaat dat er een kapopbrengst is gerealiseerd, vormt daartoe onvoldoende bewijs. Immers ook een nog niet ontvangen betaling op een vordering vormt een bezitting waaraan schattenderwijs een waarde moet worden toegekend. De rechtbank volgt derhalve de door verweerder verdedigde waarde.’
Het Hof gaat met die uitspraak mee en voegt toe ‘dat in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende heeft betoogd, de gestelde niet-verhandelbaarheid van de teakhoutparticipaties op zichzelf genomen nog geen reden behoeft te vormen voor het bijstellen van de onderhavige waardering. Bovendien heeft belanghebbende de niet-verhandelbaarheid van de teakparticipaties, afgezien van de enkele stellingname daartoe, ook geenszins onderbouwd.’
Uitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2018:3694
Geef een reactie