Een kaakchirurge in opleiding mag inkomsten uit werkzaamheden bij een ziekenhuis op basis van een contract met een maatschap wellicht toch als winst uit onderneming aanmerken, ook al had ze geen zelfstandig declaratierecht. De Hoge Raad vernietigt namelijk een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat eerder uitsprak dat van ondernemerschap geen sprake was.
Daarbij baseerde het Hof zich in navolging van de fiscus onder andere op het feit dat de vrouw declareerde op naam van de maatschap en geen eigen declaratierecht had. Ook speelde een rol dat ze van de door haar op naam van de maatschap bij de ziekenhuisadministratie ingediende declaraties voor uitgevoerde werkzaamheden vijftig procent kreeg uitbetaald.
Zelfstandigheidscriterium
De Hoge Raad oordeelt nu anders en verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest. ‘Het Hof heeft zijn oordeel gebaseerd op de omstandigheden dat belanghebbende declareerde op naam van de maatschap en geen eigen declaratierecht had, en dat zij van de gedeclareerde bedragen “slechts” vijftig percent kreeg uitbetaald. Aan deze omstandigheden kon het Hof echter niet zonder meer de conclusie verbinden dat belanghebbende niet aan het zelfstandigheidscriterium voldeed’, spreekt de Hoge Raad uit.
Ondernemersrisico
‘Het Hof diende deze omstandigheden te bezien in samenhang met de vereisten van continuïteit en het lopen van ondernemersrisico (vgl. HR 11 juli 2003, nr. 37619, ECLI:NL:HR:2003:AH9774). Over de continuïteit van de werkzaamheden van belanghebbende heeft het Hof echter niets vastgesteld. Verder is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom het risico dat belanghebbende liep doordat zij geen inkomsten genoot indien zij niet voor de werkzaamheden werd ingezet, in dit verband van geen betekenis zou zijn.’
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2018:2203
Geef een antwoord