Een man die probeerde om de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) van toepassing te laten zijn op de aandelen in enkele bv’s die hij van zijn ouders kreeg geschonken is daarin niet geslaagd. Voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling op de verkrijging van (indirecte) aandelenbelangen moet de bezitseis namelijk voor elke objectieve onderneming of een gedeelte daarvan afzonderlijk worden toegepast, spreekt de rechtbank Zeeland-West-Brabant uit. Aangezien voor twee indirecte aandelenbelangen niet is voldaan aan die bezitseis kan de bedrijfsopvolgingsregeling daarop niet worden toegepast.
De man kreeg in 2014 van zijn ouders alle aandelen in een bv geschonken. De waarde daarvan werd vastgesteld op € 472.000. Zijn ouders hadden de aandelen op het moment van de schenking meer dan vijf jaar in hun bezit. De bv was 100% aandeelhouder van weer drie andere bv’s. Ook participeerden de bv’s in enkele vof’s. De bedrijven waren onder andere actief als assurantie-, makelaars- en administratiekantoor en onafhankelijk adviesbedrijf op het gebied van hypotheken, financieringen, beleggingen, sparen en verzekeringen.
Bezitseis
Voor zijn aangifte schenkbelasting over het jaar waarin hij de bv van zijn ouders kreeg geschonken was in geschil op welk deel van de waarde van de geschonken aandelen de bedrijfsopvolgingsregeling kan worden toegepast. Daarvoor is de zogeheten bezitseis van belang. Die eis betekent dat de schenker of erflater op het moment van de bedrijfsopvolging minimaal vijf jaar (bij schenking) of één jaar (bij overlijden) in bezit is geweest van het ondernemingsvermogen (of aanmerkelijk belangaandelen).
Elke objectieve onderneming of een gedeelte daarvan afzonderlijk
Uit de bewoordingen van artikel 35c, eerste lid, onderdeel a, van de Successiewet dat verwijst naar ‘een onderneming’ of ‘een gedeelte daarvan’ leidt de rechtbank af dat de wetgever hierbij het oog heeft op een objectieve onderneming (of een gedeelte daarvan). De tekst van de wet leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat voor elke objectieve onderneming of een gedeelte daarvan de bezitseis afzonderlijk moet worden toegepast. Omdat de indirecte belangen in de betreffende bv’s als zodanig kwalificeren dient voor beide belangen derhalve aan de bezitseis te zijn voldaan, bepaalt de rechtbank.
Omzetting in zicht schenking of overlijden voorkomen
De rechtbank acht deze interpretatie ook in overeenstemming met doel en strekking van de wet. De wetgever beoogt met de bezitseis te voorkomen dat in het zicht van een schenking (of overlijden) eenvoudig (belast) privévermogen of beleggingsvermogen kan worden omgezet in vrijgesteld ondernemingsvermogen. Indien de bezitseis wordt uitgelegd zoals belanghebbende dat voorstaat zou een houdstervennootschap die voldoet aan het bepaalde in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, van de SW met het oog op het overlijden van of schenking door de aandeelhouder haar beleggingsvermogen kunnen omzetten in ondernemingsvermogen door belangen in andere ‘ondernemende’ vennootschappen aan te schaffen.
Bedoeling wetgever
Dat het oordeel van de rechtbank aansluit bij de bedoeling van de wetgever blijkt ook uit de volgende passage uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken I 2016/17, 34 552, E, p. 61), spreekt de rechtbank uit. “De leden van de fractie van het CDA vragen waar het kabinet de interpretatie op baseert dat voor ieder nieuw verworven indirect belang een nieuwe bezitsperiode gaat lopen. Vooropgesteld: de BOR geldt alleen voor zover sprake is van een reële bedrijfsopvolging. Dit betekent onder andere dat de schenker of erflater gedurende een periode van vijf respectievelijk één jaar de onderneming moet hebben gedreven. Een uitbreiding in deze bezitsperiode kwalificeert niet voor de toepassing van de BOR voor zover deze uitbreiding een zelfstandig deel van een onderneming betreft. Artikel 35d, eerste lid, onderdeel a, van de Successiewet 1956 (SW 1956) eist immers dat de schenker of erflater gedurende de bezitsperiode ondernemer moet zijn geweest ten aanzien van de in artikel 35c, eerste lid, onderdeel a, van de SW 1956 bedoelde onderneming. Daaronder wordt mede begrepen een zelfstandig deel daarvan. Voor zover sprake is van een aanschaf van een zelfstandig deel van een onderneming voldoet de schenker of erflater niet aan de voorwaarde dat hij voor dat deel van de tot zijn vermogen behorende onderneming minimaal vijf jaar, respectievelijk minimaal één jaar, ondernemer was.”
Geef een reactie