Per 1 augustus komt ook bij een bezwaar tegen een fiscale boete de bewijslast bij de belastingplichtige te liggen als die betoogt dat een termijnoverschrijding niet aan hem te wijten is. Dat blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
Het bedrijf kreeg over 2011 een aanslag vennootschapsbelasting en een verzuimboete. Daar is bezwaar tegen aangetekend, maar dat bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Zowel rechtbank als gerechtshof oordelen dat de aanslag tijdig op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat het bezwaarschrift bijna een maand te laat is ingediend.
Bezwaar tegen aanslag opnieuw verworpen
Het bedrijf stapt naar de Hoge Raad: het aanslagbiljet is niet ontvangen, waardoor het bedrijf niet in verzuim is geweest, houdt het bedrijf vol. De Hoge Raad overweegt dat wanneer een of meer besluiten zijn bekendgemaakt door toezending van een aanslagbiljet, ervan kan worden uitgegaan dat de besluiten zijn bekendgemaakt met de terpostbezorging van dat biljet. Als de belastingplichtige de verzending van het aanslagbiljet betwist, moet de Belastingdienst de verzending aannemelijk maken. Is een stuk verzonden, dan is het aannemelijk dat de belastingplichtige het stuk heeft ontvangen. Hij kan dan omstandigheden aanvoeren waardoor de ontvangst of de aanbieding van het besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Dan ligt de bewijslast weer bij de Belaastingdienst. Bij zijn uitspraak over het bezwaar tegen de aanslag heeft het Hof die uitgangspunten betrokken. Dat bezwaar wordt daarom opnieuw afgewezen.
Ontvankelijkheid bezwaar tegen boete
De Hoge Raad verwijst voor de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de opgelegde verzuimboete naar een arrest uit 1988. ‘De Hoge Raad heeft in dat arrest geoordeeld dat indien de belastingplichtige aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, stelt dat de termijnoverschrijding aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten, terwijl omtrent de juistheid van die stelling in rechte geen zekerheid valt te verkrijgen, eerbiediging van zijn uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op toegang tot de rechter niet is gewaarborgd wanneer die onzekerheid voor zijn risico wordt gebracht. In zo’n geval zou immers de mogelijkheid open blijven dat de belastingplichtige als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid verstoken blijft van zijn recht om het opleggen van de bestuurlijke boete aan het oordeel van de rechter te onderwerpen. Om die reden is in het arrest van 22 juni 1988 geoordeeld dat de regel volgens welke een na afloop van de gestelde termijn gemaakt bezwaar onderscheidenlijk ingesteld beroep niet-ontvankelijk is, buiten toepassing moet blijven indien de belastingplichtige aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, stelt dat, en op welke grond, de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen; de niet-ontvankelijkheid kan dan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen.’
Maar in de rechtspraak over verkeersboetes en bestuurlijke boetes is inmiddels een andere opvatting gebruikelijk. Daarom beslist de Hoge Raad dat er geen reden is om bij fiscale bestuurlijke boetes een afwijkende benadering te volgen. Ook het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens wijst niet in die richting. Dat betekent dat ook bij procedures over een boete de belastingplichtige moet aantonen dat de termijnoverschrijding niet aan hem is te wijten.
Nieuwe regel niet voor lopende zaken
Wel gaat deze nieuwe regel pas in per 1 augustus 2019. ‘Het zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel indien deze thans door de Hoge Raad ook in fiscale boetezaken aanvaarde bewijsregels, aan belastingplichtigen zouden kunnen worden tegengeworpen in lopende zaken als het te laat gemaakte bezwaar of het te laat ingestelde beroep bij toepassing van de tot nog toe door de Hoge Raad aanvaarde bewijsregels ontvankelijk zou moeten worden verklaard.’
In de onderhavige zaak had het hof nog de bewijsregels uit het arrest van 1988 moeten hanteren om te beoordelen of de Belastingdienst heeft bewezen dat het bedrijf in verzuim is geweest. ‘Uit de uitspraak blijkt niet of het Hof dit onderzoek heeft uitgevoerd. Het heeft daarmee hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd.’ Het bezwaar tegen de boetebeschikking wordt daarom alsnog ontvankelijk verklaard.
De uitspraak: ECLI:NL:HR:2019:1102
Geef een reactie